Je kunt de chemische analyse indelen in twee soorten onderzoek: | ||
1 | de kwalitatieve analyse: | welke stof(fen)? |
2 | de kwantitatieve analyse: | hoeveel van elke stof? |
< Deeltje | |||
< |
9,1*10-28 < |
0 < |
-1 |
< |
1,67495*10-24 < |
1 < |
0 |
< |
1,67254*10-24 < |
1 < |
+1 |
getal van Avogadro = 6.1023 |
Eén MOL is 6.1023 |
CO2 | O2 | NH3 | |
0°C | 75·10-3 mol/l | 2·10-3 mol/l | 52 mol/l |
25°C | 34·10-3 mol/l | 1·10-3 mol/l | 26 mol/l | 100°C | 0,0·10-3 mol/l | 0,7·10-3 mol/l | 0,0 |
Definitie:
DH = massa van V liter gas (bij t en p) massa van V liter H2 (bij t en p) |
M = 2DH |
Voorbeeldopdracht:
- Een kloppende reactievergelijking opstellen en de aggregatietoestanden aangeven.
- Onderstreep de stoffen waarover gegevens bestaan en waarover vragen gesteld worden.
De andere stoffen hoef je niet mee te nemen.
Die gegevens worden soms direct, soms indirect gegeven.
De berekening doe je alleen met de onderstreepte stoffen.- Noteer de molverhouding.
Als je kans ziet om een proef ook echt uit te voeren, dan doe je dat het beste- Waar nodig zet je mol om in de juiste eenheden (zie gegevens en het gevraagde)
- Voer een omrekeningsfactor in om recht te doen aan de werkelijke hoeveelheden, zoals blijkt uit de gegevens.Zo beëindig je de berekening.
- Controleer / Schat of de uitkomst reëel is, of zo'n uitkomst in werkelijkheid zou kunnen.
1 | CH4(g) + 2 O2(g) CO2(g) + 2H2O(g) |
2 | Onderstreep die stoffen waarover je gegevens hebt of waarover iets wordt gevraagd. CH4(g) + 2 O2(g) CO2(g) + 2H2O(g) |
3 | Dus, 1 mol CH4(g) reageert met 1 mol CO2(g) (verhouding is 1:1) |
4 | 16 gram CH4(g) produceren 44 gram CO2(g) (hier passen we de molecuulmassa's toe) |
5 | in werkelijkheid hebben we niet 16 gram, maar slechts 4 gram voor de verbranding.
De in te voeren factor is dan: 4/16. 4/16 x 16 gram CH4(g) produceren 4/16 x 44 gram CO2(g) tenslotte: standaardomstandigheden wil zeggen: bij temperatuur van 25°C en druk van 1 atm. Dan is 1 mol gas = 22,4 liter 1/16 x 44 = 11 gram CO2(g) wordt geproduceerd, dat is gelijk aan 4/16 mol = 4/16 x 22,4 liter CO2(g) = 5,6 liter |
6 | als je 4 g methaangas verbrandt, krijg je dus 5,6 liter kooldioxidegas. Zo op het eerste gezicht moet dat kunnen; het lijkt geen absurd antwoord |
Om het omslagpunt te kunnen waarnemen, is meestal een indicator nodig | |
Bij een zuurbasetitratie: | een zuurbase-indicator |
Bij een redoxtitratie: | een redox-indicator |
een zwak organisch zuur | een zwakke organische reduktor |
HIn H+ + In- | RedIn n e- + OxIn |
HIn andere kleur dan In- | RedIn andere kleur dan OxIn |
De kleur van het HIn of In- | De kleur van RedIn of OxIn |
is pas duidelijk te zien als het evenwicht voldoende links of rechts ligt. | |
De kleur die een indicator aanneemt hangt af van de omgeving:
In een zuur milieu(of in een reducerend milieu) liggen bovenstaande evenwichten naar links en overheerst dus de kleur van het HIn (of RedIn). Per indicator kan dit sterk verschillen. |
titratie van sterk zuur met sterke base: | pH = 7 |
titratie van sterk zuur met zwakke base: | pH < 7 |
titratie van zwakzuur met sterke base: | pH > 7 |
|
BUFFERMENGSEL:
Een tamelijk geconcentreerd mengsel van een zwak zuur met de geconjugeerde base |
De volgende vier proeven moet je gaan uitvoeren volgens de zes actiepunten van deze leeropdracht: | Noteer steeds, terwijl je bezig bent, alles wat je doet, waarneemt en wat je er bij denkt (chemisch dan natuurlijk) en maak achteraf een overzichtelijk uitgewerkt verslag.
Zorg er voor dat je van de te onderzoeken stof steeds voldoende in voorraad houdt. Trek uit elke waarneming steeds voorlopige conclusies, waardoor veel onderzoek overbodig zal blijken te zijn. |
De 4 proeven zijn: | De 6 actiepunten voor elke proef zijn: |
|
|
Voer onderstaande vier proeven uit volgens de vier punten van de leeropdracht: | Noteer steeds, terwijl je bezig bent, alles wat je doet, waarneemt en wat je er bij denkt (chemisch dan natuurlijk) en maak achteraf een overzichtelijk uitgewerkt verslag.
Zorg er voor dat je van de te onderzoeken stof steeds voldoende in voorraad houdt. Trek uit elke waarneming steeds voorlopige conclusies, waardoor veel onderzoek overbodig zal blijken te zijn. |
De 4 actiepunten voor elke opdracht zijn: | De 4 proeven zijn: |
|
|
Het is de bedoeling dat je een aantal van de onderstaande titraties samen met je groepje gaat uitvoeren volgens de 10 punten van deze leeropdracht (in de juiste volgorde!): | Noteer steeds, terwijl je bezig bent, alles wat je doet, waarneemt en wat je er bij denkt (chemisch dan natuurlijk) en maak achteraf een overzichtelijk uitgewerkt verslag.
Zorg er voor dat je van de te onderzoeken stof steeds voldoende in voorraad houdt. Trek uit elke waarneming steeds voorlopige conclusies, waardoor veel onderzoek overbodig zal blijken te zijn. |
De 10 actiepunten voor elk onderzoek zijn: | De 6 proeven zijn: |
|
|
Volgens de punten I - III moet je met je groepje drie buffermengsels gaan maken en controleren. Daartoe kan gekozen worden uit zes stoffen die in de juiste hoeveelheid moeten worden afgewogen of afgetapt. | Noteer steeds, terwijl je bezig bent, alles wat je doet, waarneemt en wat je er bij denkt (chemisch dan natuurlijk) en maak achteraf een overzichtelijk uitgewerkt verslag.
Zorg er voor dat je van de te onderzoeken stof steeds voldoende in voorraad houdt. Trek uit elke waarneming steeds voorlopige conclusies, waardoor veel onderzoek overbodig zal blijken te zijn. |
De 3 actiepunten voor elk onderzoek zijn: | De 6 te gebruiken stoffen zijn: |
|
|