Start chemie Afrika schrijfsels leuke ideeën 70 jr

SECULIER



Inhoud

Inleiding
Hoe de mens zijn god(en) bedacht en dat kennis daar een eind aan kan maken
Dat godsdienst niet de moeder is van de moraal
Gaat god voorbij?
Spinoza
Heb ik een vrije wil, of lijkt dat maar zo?
Seculiere hoop
Waar het allemaal goed voor is, boodschap aan mijn kleinkinderen




Hoe de mens zijn god(en) bedacht en dat kennis daar een eind aan kan maken

Een van de verworvenheden van de Homo Sapiëns is dat hij zijn doden gaat begraven en dat gaat samen met begrafenisrituelen. Met name die rituelen lijken te gaan samenhangen met een besef van voorouderschap, en vervolgens met een beginnende voorouderverering.
“Ziedaar onze dode ouders. Wat hebben ze ons geleerd, nagelaten op materieel en geestelijk vlak? Zelf zullen we ook sterven. We geven wij ons nageslacht mee?”
Wat is dat: doodgaan? Is wat zij achterlaten, nu van ons? Bezitten wij nu hun rijkdom? Hoe geven wij ons bezit door aan de generatie na ons? Moeten we ook onze kennis doorgeven?
De ontwikkeling overstijgt het individu, er vormt zich cultuur. De opkomst van het reflecterend vermogen, het overwegen van eigen en andermans gedrag, die veroorzaken enig besef dat voorouders invloed op je hadden …. en wellicht nog hebben. Hier ligt een kans voor de leiders.
Het bestaande normatieve en instinctieve gedrag, de moraal, of het geweten, wordt door deze beginnende denkers gevoeld en gewogen. De Homo Sapiëns ontdekt dat hij normen heeft en bedenkt dat hij nieuwe normen kan ontwikkelen. Hij kan al dan niet besluiten om voor de ander te zorgen, of om wraak te nemen, of om lief te hebben. Er wordt nagedacht: waarom doen we dit? Het is niet meer volledig instinctief hoe de soort zich gedraagt. De vanzelfsprekendheid van automatisch groepsgedrag begint voor een deel weg te vallen.

De leider van de groep is niet zomaar het alfamannetje, maar degene met het meeste(r)brein. Als hij slim is, kan hij zeggen wat de ander moet doen. Hij begrijpt dat normen door hogere machten moeten worden opgelegd, bijvoorbeeld door voorouders.
Er vormen zich langzaamaan een soort spirituele leiders die zich gaan beroepen op voorouders of andere hogere machten. Zo’n besef van hogere machten, bovenaardse krachten, invloed van voorouders schijnt te zijn ontstaan kort na 80.000 v. Chr.

In deze periode staan individuen op die zich gaan specialiseren in spiritueel contact met de bovenaardse machten of met de ‘aanwezige’ geesten van voorouders. Wellicht zijn het dezelfde mensen die oog hebben voor kunst en cultuur, van wie we in rotstekeningen nog de producten kunnen bewonderen.
In dit evolutieproces evolueren ook de hersenen, die steeds ingewikkelder worden.
Parallel aan dit proces van hersenontwikkeling verloopt de ontwikkeling van de genen. Het vermogen tot nadenken en beschouwen, zich afvragen en experimenteren wordt erfelijk. Daaronder bevinden zich de meest typische menselijke eigenschappen: het zoeken van verklaringen voor verschijnselen, het creëren van betere levensomstandigheden, het verfraaien van de omgeving; gevoel voor schoonheid. Het gaat in de genen zitten.

Als tussen 8.000 en 7.000 v. Chr. de dorpen uitgroeien tot steden met muren, dan is regeling van de machtsstructuren onmisbaar. Iemand maakt plannen, regelt. Iemand anders moet het zware werk doen. Er kan er maar één de baas zijn in de stad. De priesterkaste zegt in contact te staan met de voorouders, met goden, met het bovenaardse waarin iedereen, inclusief die kaste, vast is gaan geloven. De mens is een wezen geworden dat vraagt naar het waarom, wil weten waarom de mens eigenlijk geboren wordt.
De macht van de priesterkaste groeit. De leider van de apengroep is in een proces van duizenden jaren sjamaan geworden en de sjamaan wordt keizer met goddelijk gezag. Sterker nog. Ze worden tot goden verklaard. Vaak heeft een stad zijn eigen god. In China ontstaan heilige paleizen. De Chinese sjamanen worden keizers, die afstammen van een machtige god! Het rijk Egypte heeft goddelijke farao’s.

Maar de voortgaande ontwikkeling van de mens creëert ook twijfel aan diezelfde goddelijkheid. De mens met zijn hersens laat zich niet als een dier onderwerpen. Omstreeks 2.000 v. Chr. hebben Egypte en Mesopotamië nog hun god-koningen, maar heel voorzichtig ontstaat discussie over de grenzen van het goddelijk koningschap.
Dit komt wellicht ook door de opkomst van droogte en honger waardoor Egypte tijdelijk verzwakt. Aanvankelijk blijft Mesopotamië sterk, maar dan stort ook dat in; valt en met haar de goddelijke koningen. De twijfel aan al die goddelijkheid neemt toe. Goden zijn niet de eeuwige blijvers. Begint hier al het secularisme?

Omstreeks 1.500 v. Chr. zet Farao Achnaton de traditionele goden aan de kant en voert een drie-eenheid in: hijzelf, zijn vrouw en de zon. Wellicht is het een vroege vorm van monotheïsme, die Mozes inspireerde. Men ziet hier soms een voorloper van de eerste golf van ‘axiaal denken’, een nieuwe denkwijze.
De wereld is rijk aan bezinning, wat is de zin van het leven? De Homo Sapiëns groeit. De hersens worden complexer, nieuwe data worden opgeslagen in de genen. De ideeën van de belangrijkste axiale denkers, vaak afkomstig uit randgebieden, worden opgeschreven. De heilige boeken komen op. Er is een bovenaards rijk, het Nirwana, de Hemel, De Weg, De transcendentie. Men discussieert, studeert. De vele goden geraken wat op de achtergrond en worden soms samengevoegd tot één god, jhwh, allah.

Worden de nieuwe ideeën aanvankelijk bestreden en de verkondigers vervolgd, naderhand worden ze vaak door de heersers op- en ingepakt. Het Jodendom (Mozes) predikt gelijkheid van mensen voor de enige echte ware god. Tegen willekeur en wreedheid stelt zij het ‘oog om oog’ en niet meer dan dat, tegen ongebreidelde wraaknemingen en vetes, uit respect voor je medemens en zijn bezit. Over een hemel hoor je weinig, wel over een grote toekomst.
En vele, vele rituelen en regels worden ingevoerd.

Hoewel er nog steeds koningen zijn die zich ‘de gezalfde’ noemen, die nog steeds geloven dat ze door god zijn gezonden, zoals Darius, worden ze langzaamaan ontgoddelijkt, onttoverd.

Tussen 700 en 600 v. Chr. zijn er in Griekenland geen godkoningen meer.
Rondom het jaar nul zijn de Romeinse keizers geen goden meer. Een soort democratie komt op. Het volk wordt zich bewust, krijgt stem. De heersers worden hooguit na hun dood in het godenrijk opgenomen. Het religieus besef verandert.

De "axiale periode" is op gang gekomen. Die omvat ongeveer de laatste duizend jaar voor Chr. Overal dienen zich grote denkers aan: schrijvers en profeten van het Oude Testament, Confucius. Lao-Tse en Tao in China, in India het Hindoeïsme en het Boeddhisme, Zarathustra, de Griekse filosofen, alsook een hoogculturele beschaving in Peru. Het optreden van Jezus lijkt deze periode af te sluiten.

De onbegrepen en radicale Jezus preekt de naastenliefde. De wang toekeren i.p.v. oog om oog.
Geweldloosheid. Mensenrechten (ook vrouwenrechten) staan tegenover willekeur van de machthebbers. Weg met de hypocrisie. Regels zijn er voor de mens en niet andersom. Als men zo leeft, komt er een nieuw mensenrijk waar het goed leven is en het leven goed. Als er één was die een nieuwe toekomst zag komen met nieuwe mensen daarin, dan was het Jezus wel.

Het Christendom dat daarna opkomt wordt als een gezagsondermijnende godsdienst aanvankelijk bestreden, en vervolgens door de machthebbers ingepakt. Het monotheïsme wordt in het Westen aanvaard. De Jezus-idealen blijven wel bewaard, maar in plaats van dat ‘nieuwe rijk’ krijg je de kerk.
In Arabië heersen nog lang de stammen, vetes, tradities, bloedwraak, veelgodendom, geesten, demonen en magie. De opkomende Islam probeert dat te veranderen door ook hier een monotheïsme in te voeren. Mohammed predikte rechtvaardigheid, gelijkheid en mededogen. De islam ontstond in een periode van veel geweld en ook Mohammed, i.t.t. Jezus, maakte er gebruik van. De Islam mag dan een nieuwere godsdienst zijn, ethisch lijkt het meer een soort voortzetting van het oude Mozaïsche oog om oog, tand om tand.

Dan omarmt Europa een nieuw avontuur. De renaissance begint in Italië en zet door, gepaard met een stroom van nieuwe ideeën en kritiek. De wereld wordt ontdekt en in kaart gebracht. Iemand als Erasmus staat op. Francis Bacon onderstreept het belang van de waarneming. Er is een Galilei, een Descartes, een Spinoza. Men kijkt terug naar een barbaars verleden en naar die axiale golf met al z’n denken en denkers. De klassieken worden bestudeerd. Godsdienst helpt de mens niet meer echt verder, lijkt haar functie gehad te hebben. Eerder wordt zij een rem op de ontwikkeling.
Kerkelijke protesten tegen nieuwe ideeën beklijven in West Europa niet, maar elders (nog steeds) wel. Mensen als Newton noemen waarneming en redenering de beste argumenten om god te begrijpen. Heksenverbranding verdwijnt, god nog niet, hoewel Spinoza de transcendente god graag af zou schaffen ten gunste van de Natuur.

Na 1700 komt de tijd van de uitvindingen en weer nieuwe gedachten. Stoommachines, evolutieleer, elektriciteit, telefoon, atomen, aardolie, aardgas, kernenergie, transport, genetische code, computer, nanotechnologie. Heel veel dat voorheen werd toegeschreven aan het ingrijpen van God, wordt nu wetenschappelijk verklaard.
De gedachte dat de wetenschap de religie overbodig gaat maken dringt zich onweerstaanbaar op. Nietsche verklaart dat God dood is. Daar waar deze ontwikkeling het verst gaat, waar de welstand stijgt, en waar het lijden van de mens minder wordt net als de behoefte aan troost van boven, daar wordt het meest getwijfeld aan bovenaardse wezens. Secularisme breekt door. Waar nu nog godsdienst is, lijkt die de ontwikkeling in de weg te staan. Verdere voortgang, ontplooiing en verbetering van de mensensoort moet het hebben van de wetenschap, niet van godsdienst.