SCHRIJVER: |
Daan van Driel |
direct naar de inhoudsopgave
Voorwoord
Daan van Driel (1909 – 1992) schreef dagboeken vanaf zijn zestiende jaar, dus vanaf 1925. Hij groeide op in Axel, Zeeuws-Vlaanderen, zocht en vond als achttienjarige jongen werk in Eindhoven als reclametekenaar. Ook daar werd hij getroffen door de crisis en in 1932 zocht hij zijn heil in Amsterdam. Daar worstelde hij zich door de rest van de crisis heen, kwam de oorlog door, nam deel aan de naoorlogse wederopbouw, leed onder de jaren zestig, was tekenleraar en ging in de jaren zeventig met pensioen.
Zijn hele leven was hij gepassioneerd kunstenaar; hij tekende en schilderde altijd. Hij trouwde in 1936 en kreeg zes kinderen. In 1992 overleed hij in Kampen en werd hij begraven op Zorgvlied te Amsterdam.
Zijn dagboeken zijn gedigitaliseerd, bewerkt en uitgegeven onder de titel ‘De Tekenaar’. Van de digitale versie is een selectie gemaakt die als echt boek is verschenen (ISBN 978-90-5881-739-6).
Wat met de oorlog te maken heeft, heb ik uit dit dagboek geselecteerd om zo tot een ‘oorlogsdagboek’ te komen, een uitgebreid verslag van wat een gewone Nederlander in Amsterdam meemaakte in de oorlogsjaren.
Als de oorlog begint hebben De Tekenaar en zijn vrouw Krina één kind, tijdens de oorlog komen er twee bij. Hij verdient de kost als reclametekenaar, ontwerper van affiches, maar misschien wel meer nog met het schilderen van olieverfschilderijen, waaronder ook portretten. Zo kwamen hij en zijn gezin de oorlog door.
Amsterdam 2014
Daan van Alten (bewerker)
Inhoud
HET VOORSPEL
1940
DE 00RLOG
ziek
1941
Duitsland wint
Het dagelijks brood
1942
Leven in oorlogstijd
1943
Vakantiewerk
Kerk in Oorlog
1944
Keerpunt in de Oorlog
Winter '44-'45
1945
Laatste loodjes
Een blij weerzien
Bevrijd!
Naweeën en Herstel
Een wonderlijke bijeenkomst
Dagblad Trouw
Wim Aantjes
Broers en Van Bakels
Jaap Kruse
De Kop van TROUW
Een allerlaatste herinnering
Oorlog
Uit de dagboeken 1925 – 1992
Daan van Driel Sr.
Bewerking van Daan van Alten
In
april 1935 geraakt de zesentwintigjarige reclametekenaar Daan van Driel op het
Amsterdamse Weesperpleinstation, de plek waar nu nog het Rijnspoorplein is bij
de Wibautstraat, verzeild in een NSB-optocht. De duizenden aanhangers van deze
nieuwe beweging zijn op weg naar hun landdag in het RAI-gebouw, dat later
bekend zal staan als ‘De Oude Rai’. In de dichte rijen toeschouwers voelt hij
de haat van communisten en SDAP-ers. Grimmig zijn de gezichten van de
politieruiters op de vurig trappelende paarden.
Het
doet hem denken aan wat hij kort geleden bij het Centraal Station zag gebeuren
vanuit tramlijn 5. Midden in de van haat broeiende samenscholingen begonnen
opdringerige belhamels scheldwoorden te roepen. Toen gewapende ruiters inreden
op de massa’s, deinsde elke onwillige met schrik terug onder de dreiging van
teugelgeruk en sabelgezwaai. Koortsige paniek ontstond toen. Net als nu, zag
hij ook toen de haat op de gezichten.
Ook
moet hij terugdenken aan een bezoek dat hij enkele maanden geleden voor zijn
werk bracht aan de directeur van het CNV. Tijdens het onderhoud had die gezegd
dat ze, meer dan aan een reclametekenaar, behoefte hadden aan een politiek
tekenaar.
“We
willen iemand die goede karikaturen maken kan, die een en ander aan de kaak
stellen.”
“Zoals
het waanwijze gedoe van de NSB,” dacht de tekenaar meteen. Het liefst zou hij
van dichtbij de heer Mussert eens zien optreden, op een vergadering
bijvoorbeeld, en zo’n karikatuur uitproberen.
Opgehouden
bij zijn tramrit door de stad naar het WP, vreest hij dat de trein al
aangekomen moet zijn. Aan de overzijde van de straat, zo is het afgesproken, moet
zijn net gearriveerde meisje staan. Met zijn ogen zoekt hij gejaagd de rijen
af. Als hij zich toevallig omdraait, gaat ze op een paar meter afstand achter hem
voorbij. Ook zij kijkt in de verkeerde richting. Met een paar vlugge passen
haalt hij haar in.
**********
Enkele
maanden later heeft de tekenaar weliswaar het gezicht van Mussert nog niet van
nabij bestudeerd, maar is hij wel getuige van verdachte Mussert-imitaties bij
iemand van wie hij dat niet had verwacht. Het gaat om de voorzitter van een van
de jeugdcentrales van de Gereformeerde kerken in Amsterdam, Bram Z. Om redenen
van NSB-sympathieën moest deze zijn functie neerleggen en zelfs de gelederen
van de Amsterdamse Gereformeerde jeugd verlaten.
De
man had onbeperkt ieders vertrouwen gehad. Hij vervulde zijn functie met veel
elan en vurige voortvarendheid. De vlotte welsprekendheid, waarmee zijn
repertoire steeds schitterde en die door de anderen met bewondering werd
geapprecieerd, zagen ze omslaan van inhoud. De vurig fonkelende ogen en radde
tong, geaccentueerd met levendige gebaren, begonnen op een gegeven moment die
Mussert-imitaties te vertonen.
De
tekenaar, die regelmatig reclametekeningen maakt voor het CNV, moest wel
protesteren tegen de aanval van Bram Z. op de vakbeweging. Een bewogen en
principieel debat volgde tussen voor- en tegenstanders. Toen bleek ook dat hun
voorzitter het lijfblad van de NSB, Volk en Vaderland, verrijkt had met
zijn penvruchten waarin hij hetzelfde opdiste als op de debatavond. Hij werd
ter verantwoording geroepen. Scherpe woorden volgden, maar ook vredelievende
pogingen tot beslechting werden gedaan. Door de beklaagde werden die pogingen
echter gesmoord in een stortvloed van tendentieuze heftigheden. Toen werd het
te bar en is de breuk gekomen.
De
tekenaar is nu in zijn plaats gekozen tot voorzitter.
**********
Het
is ongeveer drie jaar later, ergens in september van 1938. Het meisje van het
WP-station is inmiddels zijn vrouw geworden en hun eerste kind is geboren. Nog
steeds is de grote crisis niet voorbij en het jonge gezin worstelt zich door
vele dalen van het ene naar het andere schaarse hoogtepunt, als hij eens een
goede opdracht krijgt. Een andere crisis wordt daarbij steeds manifester.
Hoeveel
handen regelen die avond in september in spanning de radioknop om zo duidelijk
mogelijk de persberichten te horen over de gespannen toestand tussen de
Europese landen onderling? Wist tot voor enkele dagen bijna niemand wat voor
mensen, behalve Tsjechen, Tsjecho-Slowakije bevolkten, nu weet bijna iedereen
te vertellen dat daar ook Sudeten-Duitsers zijn. Over het conflict tussen die
twee groepen in dat land zijn de hoofden en harten vol. Velen zien de
verschrikkingen van de laatste grote oorlog voor zich opdoemen. Men huivert.
De
vrede in Europa wordt zwaar bedreigd. Hitlers eisen vervullen de huizen. Door
de vrede van de lentezachte septemberavond slaat zijn stem door openstaande
ramen en deuren als bloeddorstig gebrul van een op roof bedachte leeuw. Het zwelt
aan tot een verschrikkelijk koor als de toehoorders in het Palast hun
donderende bijvallen betuigen.
Maar
gelukkig, net als er geen uitzicht meer schijnt, wordt de vrede toch nog gered.
De Duitse legers stonden al klaar en de omliggende landen waren tot aan de
tanden gewapend, gereed tot afweer. Voor de derde maal ging de Engelse Premier
Chamberlain naar Duitsland. En die laatste bespreking tussen Chamberlain,
Hitler, Daladier en Mussolini kon de verschrikkelijke oorlog afwenden.
**********
In
april 1939 breekt ineens de lente open na een zeer lange winter. De zon schijnt
over het verkleumde leven. De tekenaar – inmiddels dertig jaar oud – wandelt
door de prachtige lanen en straten in de Rivierenbuurt. In dit zuidelijke
gedeelte van Amsterdam, in de omgeving van Zuider- en Noorder-Amstellaan, met
vele Joodse en ongelovige bewoners, valt het op hoe iedereen profiteert van de
Christelijke feestdag, de Goede Vrijdag.
Helaas,
midden in deze rust en vrede spreekt men weer van oorlogsdreiging. Het
schrikaanjagende bericht is nu dat Albanië werd overvallen, vandaag, op deze
zelfde Goede Vrijdag! Het Paasfeest staat voor de tekenaar als licht tegen de
donkere achtergrond van de laatste persberichten, als op de schilderijen van
Rembrandt. Het nieuws is als een zwarte wolk die, voor de zon schuivend, het
schitterendste landschap grauw maakt.
**********
Op
1 september klinkt de stem van Hitler die het sein tot de aanval geeft. Net als
een jaar terug hoort men via het radiotoestel die stem met de daverende bijval
Sieg
Heil!
Nu is de strijd ingezet. Na die ene dag al maken de krant en het
persbureau voor de microfoon melding van vele slachtoffers.
Bijna
een jaar lang heeft deze dreigende onweersbui zich aangekondigd. Tussen hopen
en vrezen heeft de mensheid geleefd. De nog niet uitgebroken oorlog werd een
zenuwenoorlog genoemd. In de voorbije week heeft de spanning zijn hoogtepunt
bereikt.
Bij
het sluiten van het niet aanvalspact tussen Berlijn en Moskou stond de
hele wereld perplex, maar nu heeft Duitsland met zijn Führer met woeste kracht
het lot van volken en landen in handen genomen en de verschrikkelijke daad
gesteld. Het staat met grote letters in de kranten:
“Ultimatum van Londen en Parijs te Berlijn. Onmiddellijke terugtrekking troepen uit Polen geëist.”
Het
wordt aan Hitler overgebracht, maar er is nog geen antwoord; de wereld houdt de
adem in. Met dat ultimatum staat nog een deur naar de vrede open. Komt de
afwijzing, dan valt die deur dicht. Geen wonder dat dit alles de slaap van de
tekenaar verstoort. Steeds wordt zijn aandacht weggezogen van zijn werk naar
het radiotoestel om het laatste bericht te beluisteren.
Op
een zondag, terwijl in de kerk psalmen worden gezongen, stijgt de spanning in
het wereldgebeuren. Elke minuut komt het ogenblik nader waarop de Britse
premier in Downingstreet 10, als gevolg van het ongunstig antwoord van
Duitsland, om kwart over elf de verklaring aflegt:
“Vanaf dit moment bevindt Engeland zich tegenover Duitsland in staat van oorlog.”
’s Middags komt dezelfde verklaring van Frankrijk.
Op
maandagmorgen worden vreemde vliegtuigen boven Nederland gesignaleerd. Dat
wijst op het directe gevaar waarin – ondanks de neutraliteitsverklaringen – het
land verkeert. Toch is het ook weer de eerste werkdag van de week. De vragen
van levensbestaan en werk houden de tekenaar bezig. Hoe zal dat in de naaste
toekomst zijn?
In Utrecht bezorgt De Tekenaar bij de Nederlandse Christelijke Textielarbeiders Bond een
aantal affiche-ontwerpen. Deze worden, als in vorige jaren, niet onwelwillend
door de heer Ekkel in ontvangst genomen. Na het binnenkomen van een antwoord
kan de tekenaar met volle kracht op de afwerking aanstomen. Elke dag is er één
en de tijd wordt duur. De oorlogstoestand is al goed te merken. Engeland heeft
een duur van drie jaar voorspeld!
De
oorlogsberichten stromen binnen. Een afgrijselijk tafereel ontrolt zich voor de
ogen van hen die dicht bij de radio luisteren naar het A.N.P. Polen wordt
vanuit de lucht bestookt. De bommenwerpers doen bij honderdtallen levens
eindigen. De dood staat klaar om met de Duitse zeis de mensen weg te maaien. De
bondgenoten sluiten zich aaneen tegen de Duitse vijand. De ene redevoering en
proclamatie wisselt de andere af.
Intussen
gaat het oprukken van de Duitse troepen met grote vernielingen gepaard. De
vijandelijke legers zijn nu volgens de laatste berichten aan Rijn en Moezel de
strijd aangegaan. Telkens scholen de mensen samen bij bulletins en extra
edities.
Het
nieuwe jaar 1940 vertoont aanvankelijk weinig nieuws. De lege beurs van de
arbeidersvrouw die met de steun niet toe kan komen, is op Nieuwjaarsmorgen nog
steeds leeg. Die nood blijft dezelfde. Wel vervult steeds meer oorlogsrumoer de
wereld. Zittend bij de radio verdiept het volk zich in de persberichten, een
vermoeiende bezigheid.
Met
grote letters schrijft de tekenaar het in zijn dagboek: “Het is oorlog. Oorlog
is het.”
Ineens,
op de vroege morgen van een vrijdag gebeurt het, dichtbij, in de plotselinge
Duitse aanval op Schiphol. Het komt als een monster, middenin de zoetheid van de
eerste slaap en verandert het toneel van het leven.
Er
is chaos. Verdrietig angstige ogen kijken elkaar aan! De stem van de geliefde
vorstin had vrijdagmorgen nog de oranjetroon geroemd als symbool van Gods trouw
over het Nederlandse volk, maar de daarop volgende dag kwam het bericht:
Koningin en regering naar Engeland. Holland, behalve Zeeland, overwonnen.
In
de lange rij voor het girokantoor, die eerste dag na het uitbreken van de
oorlog, staan de mensen, waaronder ook de tekenaar, opeengepakt, een half uur
stilstaand, dan weer een paar stappen vooruitschuivend. Tijdens de wachttijd op
wat geld, dat misschien al voor een deel waardeloos geworden is, vliegen de bommenwerpers
hoog in de lucht.
Opmerkelijk
is dat iedereen daarbij onder een kruis door gaat. Op de steeg waar ze wachten
moeten, komt namelijk een Roomse kapel uit. Het beeld van een heilige heft, met
een beschermend gebaar, het kruis boven hun hoofden op.
Dit
maakt een zo suggestieve indruk op de tekenaar, dat hij, midden in de verhalen
over het bombardement van Schiphol, een opmerking maakt tegen iemand die staat te
vloeken. Zo wordt de steeg naast het girokantoor een strijdperk van geloof met
ongeloof. Het gaat om leven of dood, om oorlog of vrede, vrijheid of
gebondenheid; er is strijd tussen de totalitaire staten en de democratieën.
Maar dwars daardoorheen, zo ziet de tekenaar dat, gaat de strijd van het
Koninkrijk van God tegen het Rijk van de Duisternis.
Kort
daarop, in de trein, getuigt een coupé van dramatisch levensgebeuren. Een vader
vertelt vol vuur en met vreugde van zijn zoon die in de Grebbelinie gestreden
heeft. Als een van de negen overgeblevenen van zijn negenendertig makkers, is
hij door zijn ouders teruggevonden, gezond en wel. Een vrouw doet met doffe
ogen en matte stem het verhaal van haar zoeken, de hele dag lang, naar haar man
van wie ze nog helemaal geen bericht heeft.
**********
Op
19 mei valt mild maanlicht over de koude meiavond. Maar wat voor wereld, vraagt
de tekenaar zich af, wordt door dit zuivere licht bestraald? Boven ronken
Duitse vliegtuigen. Hebben ze controledienst? Moeten ze kijken of Amsterdam
voldoende verduisterd is? Al verscheidene avonden sinds de Duitse bezetting,
gaan op dezelfde tijd de vliegtuigen over de huizen.
Een
week terug verschrikte datzelfde motorgeronk de Amsterdammers meer dan nu.
Sirenes van de luchtbescherming waarschuwden met hun angstaanjagend gejank.
Schuilen is nu niet meer nodig, dat wil zeggen, zolang het de machines zijn
van de overwinnaars. Zolang die de alleenheerschappij in de lucht hebben, is er
geen reden om nog voor die vliegtuigen beducht te zijn.
De
tekenaar vraagt zich af hoe zijn ouders en familie in Zeeuws-Vlaanderen het maken.
Ook de Zeeuwse eilanden hebben zich overgegeven, volgens het persbericht van
het DNB. Zeeuws-Vlaanderen ook? Zou het slagveld van België en Frankrijk tot zijn
geboortegrond reiken? Als hij denkt aan dat mooie landschap en aan zijn
geliefden die daar zijn. Of zouden ze er niet meer zijn? Zijn ze misschien
geëvacueerd?
Een
andere vraag die hem bezighoudt gaat over de toekomst van de Christelijk
sociale beweging. Tot nu toe was die de belangrijkste bron van zijn inkomsten. Bestaat
het gevaar dat die kan wegvallen? Het reclame- en propaganda-apparaat schijnt
voor een groot deel gestaakt. En de behoefte aan een schilderij of een
versieringsobject zal nu wel op de allerlaatste plaats komen, zo vreest hij. Ze
kunnen gelukkig nog even vooruit.
Ogenschijnlijk
is alles weer zoals vóór de bange dagen. Op de verwoestingen na die in het
centrum van de stad door enige bommen werden aangericht, bleef de stad
ongeschonden.
Anders
echter is het in Rotterdam en in Middelburg die ontzaglijk geleden hebben.
Bombardementen hebben daar hele straten met de grond gelijk gemaakt. Vooral ook
Middelburg, de sprookjesstad, is in haar prachtige, historische gebouwen
deerlijk getroffen. Volgens De Standaard is die stad hopeloos verminkt
en zijn er doden, gewonden en veel mensen op de vlucht. Van zijn jongste broer,
die met vrouw en kinderen in Vlissingen woont, hoorden ze dat ze veilig waren
op een boerderij in Aagtekerke. Op berichten uit Zeeuws-Vlaanderen wachten ze
nog tevergeefs, totdat een grote brief van zijn vader het gebeuren daar voor
hun ogen schetst.
In
die omgeving hebben Belgische en Franse legers fel gestreden tegen de Duitse.
De granaten floten fluitend door de straten en over de huizen, verwoestend,
schade berokkenend daar waar ze ontploften. De levens van de familie van de
tekenaar werden gespaard. Alleen zijn broer Bram werd in zijn been getroffen
door een granaatscherf.
**********
Eind
juni woedt de strijd nog steeds. Frankrijk heeft gecapituleerd, maar Engeland
zet door. Ook dicht bij Amsterdam zien en horen ze er iets van. Soms is de
lucht vol motorengeronk en geschutvuur. Twee vliegmachines die bommen wierpen,
waarschijnlijk op Schiphol, werden brandend neergeschoten.
De
tekenaar staat veel aan de kant van de weg om toe te zien. Het is nu moeilijk gewoon
met het werk door te gaan, en wat voor zin heeft het? Hij is nu burger in een
bezet land, een nieuwe fase in het leven. Hij moet voorzichtig zijn met wat hij
zegt en met wat hij schrijft in zijn dagboek. Hij weet het nu al, maar later in
de oorlog wordt hij daar steviger met zijn neus opgedrukt. Sommige dingen schrijft
hij pas lang na de bevrijding.
Wat
een kracht heeft de propaganda! Dat geestelijk wapen wordt nu in het groot
gehanteerd. Wonderlijk wat er met dat wapen is en wordt bereikt. Het bewerkt de
volksopinie. Het sluit aan bij allerlei oerstrevingen in de menselijke ziel.
Ziedaar iets van het wezen van dat ‘wapen’. Het bedient zich van theorieën over
‘bloed’ en ‘vaderland’, ‘kapitaal’ en ‘arbeid’. Die theorieën voeden de
oorlogsmachine. Olie en benzine zijn misschien als brandstof minder belangrijk
voor het winnen of verliezen van de oorlog dan die geestelijke aandrijfkrachten
die door het woord worden gevoed. Zo wordt een burgerbevolking murw gemaakt.
Nog
steeds schrikken ze in de slaap op door het dof dreunende geweld van een
inslaande bom. Soms dichtbij. Eerst meer op militaire doeleinden, de laatste
dagen worden weer woonhuizen in steden getroffen, Den Helder, Haarlem,
Rotterdam.
Vandaag
is het laatste bericht uit de stad: De Dam is afgezet! En dat op de verjaardag
van prins Bernhard. Het is verboden om te vlaggen, een anjer of oranje te
dragen; NSB-ers vallen iedereen lastig die dat toch doet. De anjer is
verdreven. Ook al heeft de tekenaar reden om met zorg over zijn inkomsten
vervuld te zijn, geloof in eigen zaak en in Gods beloften doet hem moedig doorworstelen.
Midden
in de disharmonie grijpt de tekenaar meer dan ooit naar het penseel.
Merkwaardig dat in deze donkere dagen het licht en de kleur van de zomer zo
mooi is. Gebrek aan zakelijke opdrachten leidt er toe dat hij meer aandacht
heeft voor het schilderij.
**********
De
Duitse adelaar verheft zich op machtige vleugels over heel Europa en kleppert
daarmee woedend tegen Engeland. Elke dag staat de grote aanval te gebeuren.
Angst voor vliegtuigen, maar ook de distributieperikelen zijn van die dingen
die de algemene nervositeit verklaren. Verminderde inkomens en vrees voor
verlies van posities doen het leven wankelen, ook van de maatschappelijk meest
gerusten en verzekerden.
Een
hoge Duitse officier komt het Stedelijk Museum vorderen. De propaganda houdt
niet op met ‘De Nieuwe Orde’ aan te kondigen. Deze is al over heel Europa
ingeluid. Nu Engeland nog.
Met
het gedreun van legers en geloei van luchtalarm wordt het nieuwe leven
verkondigd. Begin juli komt de mededeling dat De Standaard door de
bezettende overheid voor twee maanden verboden wordt. Hou en Trouw
(AR-propagandablad) is in beslag genomen.
Bij
het openvouwen van De Reformatie echter, ziet de tekenaar de naam van
dr. Schilder, een omstreden figuur die met zijn krachtige taal Gods Woord als
het tweesnijdend scherp zwaard hanteert. De laatste weken gaf deze stem
hartversterkende voorlichting. Geen wonder dus dat ook, kort daarop, dat blad
verboden wordt. Professor Schilder wordt al gauw gevangen genomen. Op het
luisteren naar een andere radio-uitzending dan van Duitse of Nederlandse bodem
staan zware straffen.
Wel
is er het Nederlandsch Weekblad De Waag. Hoofdredacteur dr. Goedewaagen
polemiseert tegen Huizinga, schrijver van In de schaduwen van morgen.
Dr. Goedewaagen zegt:
…Huizinga ziet slechts kleine burgerlijkheid. Zulke mensen moeten aan de kant van de weg gaan staan en toekijken. Mussert drukte het als volgt uit: “Laat de honden maar blaffen, de karavaan trekt verder.” Intussen zal het Nationaal Socialisme Europa herbouwen, terwijl de krekels sjirpen…
Fragment uit een brief van de tekenaar aan zijn broer Jaap en gezin in Vlissingen:
"We hadden nogal eens luchtalarm deze week.
Tweeëntwintig slachtoffers, Duitse militairen, werden begraven. NSB en NSDAP
waren daarbij volgens het krantenverslag tegenwoordig.
De WA van de NSB defileerden voor de
“leider” die op de Dam stond. De radio gaf er over beide zenders een reportage
van: ‘We moeten met opgeheven hoofd de Nieuwe Orde blijven verwachten.’
Sterkte in alles.”
**********
In
augustus ziet de tekenaar kans om naar zijn geboorteplaats Axel, in Zeeuws
Vlaanderen te reizen en krijgt dan indrukken van verwoesting te verwerken. Hij
leest de aantekeningen van zijn vader over de oorlogsdagen. Elke dag heeft hij
bijgehouden. Zoals dat de kinderen zeiden: ‘Moeder, ik heb geen trek. Doe m’n
boterham maar in een papiertje, dan geven we ze aan die arme gevangenen.’ Dicht
opeengepakt in open vrachtwagens worden ze door Axel vervoerd, duizenden en
duizenden Belgische en Franse krijgsgevangenen. Ontroerend. Handenvol scherven
worden getoond. Angstwekkende souvenirs van de gevaren waaraan men heeft
blootgestaan. Telkens opnieuw hoort hij met huivering vertellen over de
fluitende granaten die over de huizen en door de straten vlogen, van de met
ingehouden adem afgewachte ontploffingen.
Op
bezoek bij zijn oudste broer, zingen ze de woorden van het Lutherlied. “Neem
goed en bloed ons af.” Dat krijgt een tastbaar reliëf door de aanwezigheid in
de kamer van twee meisjes uit Middelburg, twee zusjes die hun huis en hun vader
verloren in de bange dagen van Middelburgs val.
En
toch gaat de zon stralend op over zijn bloeiende geboorteland, op bankje z’n
vader, smakelijk zijn pijpje rokend, ervan te genietend.
Liefst
wil de tekenaar in Amsterdam terug zijn om daar in augustus de vergadering mee
te kunnen maken waar dr. Colijn zou spreken. Maar hij moet zijn vertrek enige
dagen uitstellen. Er komt een moeder van een overleden kindje met de vraag of hij
een fotoportretje kan natekenen en vergroten van het enige dat ze heeft. Dat te
doen zonder controle aan het echte leven, is een technische prestatie. Hij
neemt er de tijd voor om tot een wat lossere weergave te komen. Zijn vrouw Krina
en de kinderen (inmiddels heeft hij een dochter en een zoon) zijn in Utrecht
bij zijn schoonouders.
**********
“Het
is te hopen dat deze oktoberstorm door mag woeden vannacht, dan kunnen we
misschien rustig slapen.”
Wat
zou zo’n uitspraak vóór tien mei onzinnig in ieders oren hebben geklonken. Maar
nu heeft het zin zoiets te zeggen. Nachten van luchtalarm en bombardementen
troffen een paar keer weer de stad tot op enige straten van het huizenblok waar
de tekenaar woont. De aanblik van de als speelgoed in elkaar gestorte huizen is
ontstellend. Ze denken en hopen nu maar dat dat de zware storm de vliegende
oorlogsmonsters het opstijgen onmogelijk zal maken.
De
familie Pascal, goede vrienden van het tekenaarsgezin, wordt getroffen door het
verlies van man en vader. De tekenaar kan het spoor zien van die ene bomscherf
die de woning getroffen heeft. In zijn dodelijke gang sneed die een bloeiend
leven wreed af.
Het
portret van die man had hij een paar jaar geleden getekend en zou het voor zijn
dochter bewaren tot het ‘beter te pas’ kwam. Nu staat het in de huiskamer. De
sprekende trekken van dit kernachtig en gezond gelaat zijn weggevaagd, in een
ogenblik doodgebloed.
Ook
al is het oorlog, de tijd van de novemberactie is aangebroken, waar de tekenaar
in vorige jaren druk mee in de weer was. In deze periode leverde de tekenstift
in dienst van de Christelijke Vakbeweging altijd wat op. Daarvoor moest hij
erop uit. Utrecht, Leiden, Den Haag, Rotterdam. Ondanks teleurstellingen, hielp
zo’n najaarsactie het gezin er echt bovenop.
Een
jaar geleden hoefde hij niet op een gulden te kijken. Zo kon hij toen juist
voor die bar koude winter een fijne winterjas kopen en andere nodige spullen. Hij
had het verdiend. En nog steeds schuilt hij tegen de kou in de jas die hij toen
kopen kon. Een groot stuk van het donkere oorlogsjaar komen ze door, profiterend
van de vruchten van verdienstelijken arbeid.
Het
is veelzijdig werk. Door de oorlog vallen dingen weg, maar daardoor gaat hij
nieuwe mogelijkheden proberen. Hij heeft werk. Ze leven. Ze hebben elke dag
genoeg.
Aan
het eind van het jaar zijn drie weken ziekte een erge handicap. In plaats van
weer gezond en sterk te worden, blijft er pijn. Gebrek aan eetlust breekt z’n
energie af. Het uitvoeren van een dringende taak wordt een krampachtig pogen
met een gesloten mond en doffe ogen, niet alleen bij hemzelf, maar ook bij de
moeder van zijn kinderen. Medicijnen van dokter en kruidenman zijn tussen hen
onderwerp van niet altijd vriendelijk dispuut. Het vertrouwen in de wetenschap
en het geloof in de kwakzalver strijden met elkaar. De tekenaar heeft in Solman,
de kruidenman en zijn medicijnen weinig zijn vertrouwen. Deze werden hem ook
meer opgedrongen door velen die van wonderlijk goede ervaringen spraken. Hij
echter onderwerpt zich met meer vertrouwen aan de wetenschap.
Er
moet iets gebeuren. De huisdokter heeft hem naar de specialist verwezen. Di
schrijft rust voor, nadat hij geconstateerd heeft dat er een wondje moet zijn
onder aan de maag. De tekenaar ligt op zijn bed, maar kan wel wat doen:
schrijfwerk, iets schetsen. Hij gebruikt een werktafeltje dat sinds enige dagen
door een vriendenhand is verschaft. Het is zo op z’n bed bevestigd dat hij echt
iets kan doen met potlood, penseel of pen.
Hij
kreeg opdracht voor het ontwerpen van een propagandageschrift voor de
Vereniging voor schippersjeugd en ligt daar nu wat aan werken. Dat alles zo
niet helemaal stil staat, geeft hem een zekere troost.
Aan
NCRV te Ede schrijft hij:
“Tot
ons leedwezen zijn wij door moeilijke financiële omstandigheden en wegens
ziekte genoodzaakt ons lidmaatschap van de NCRV op te zeggen. Naar we hopen,
tijdelijk.
Hoogachtend,
...........”
**********
“Morgen
heren.”
Op
vijf januari 1941 wordt de tekenaar wakker gemaakt door de zuster in het
Julianaziekenhuis, die om kwart over vijf het licht aanknipt in een grote zaal
met achttien bedden en zestien patiënten. In deze sfeer van de schimmig
verlichte zaal voelt hij zich vreemd verloren. Zijn aandacht is strak gespannen
en al z’n zintuigen staan als sluizen open om de stroom van indrukken op te
nemen.
Nog
diezelfde morgen verhuist hij van de grote zaal naar het tot ziekenhuisafdeling
gepromoveerde gewezen doktershuis, Paviljoen II aan de Bilderdijkkade. Hier krijgt
hij een plaats boven, met prachtig uitzicht over het water, de kade en de Van
Alphenstraat. Het is een kleinere kamer met maar vier bedden en een heel andere
sfeer.
Op
de dag van de foto’s dringt op de röntgenafdeling, met inschakeling van de
meest moderne hulpmiddelen, het deskundige oog door tot de binnenste
lichaamsdelen van de tekenaar. “Er wordt met je gehandeld. Je gaat op zo’n
reisje van hand tot hand,” schrijft hij in zijn dagboek. Degenen die hem
behandelen gaat hij meer en meer met sympathie waarderen, vooral de zusters. De
behandelende geneesheer verschijnt slechts nu en dan even. Zo ook de professor
in de donkere röntgenkamer: even een schim. Een schim met een mond die korte
instructies geeft over ademhaling en houding. Met kundige en gevoelige
vingertoppen tast hij de buikstreek af.
Op
acht februari schrijft hij met een trage hand wat letters in zijn dagboek. Na
dagen in pijn en zwakheid, dringt het tot hem door dat de operatie geslaagd is
en het verloop van de genezing bevredigend. Uit vrees om de beterschap te belemmeren,
heeft hij het schrijven tot dan toe vermeden.
De
krammen en het draad worden weggenomen. Nu de buikwond bijna genezen is, haalt
hij weer vrij adem. Zelfs bij het hoesten, wat dagenlang een snijdende pijn
veroorzaakte, heeft hij geen last meer. Bij kleine teugjes leert hij weer lucht
en voedsel op te nemen. De eerste dagen wordt het voedsel nog langs kunstmatige
weg toegevoerd. De dokter zegt elke morgen: het gaat goed.
Eind
februari is het aards gedruis buiten de stille ziekenzaal erg hevig. Er is een
proteststaking, o.a. van gemeentepersoneel, tegen de pogroms. Het geweld trekt
ook langs de ramen van het paviljoen in de vorm van zwaar gewapende Duitse
soldaten met het geweer in de aanslag. Daar in de buurt zit blijkbaar de
‘haard’.
Mitrailleurkogels
knetteren aan een stuk door. Geweerkogels knallen. Een zwaar gewapende militair
drijft een ongewapende jongen met de handen opgeheven, voor zich uit. Dit alles
speelt zich af vlak voor en in het bezoekuurtje. Zijn vrouw Krina is toch
gekomen. Pas aan deze kant van de stad heeft ze het gevaar gemerkt. Met een
bonzend hart zijn ze getuige en betreuren dat moeder niet veilig thuis bij de
kinderen is.
**********
Inmiddels
is het maart en de tekenaar weer thuis. Zijn geloof dat de Here Jezus meester
is over alle dingen, wordt uit de ether, uit de pers, uit de vergaderzaal
geweerd. Er zijn veel aanvallen daarop: Het Jongelingsblad is verboden,
Patrimonium is weg. Fakkels, die zo lang en vertrouwd hebben voorgelicht, zijn
gedoofd. En verscheidene dragers daarvan, geliefde voormannen, zitten in de
gevangenis.
Zelf
is hij thuis weer aan het werk. Eten smaakt hem uitstekend. Krien merkt het aan
haar bonnen, vooral wat brood en suiker betreft. Ze smullen nog van de boter
die zijn moeder hen toestuurde! Vlees, hoewel ze daarvoor extra bonnen kregen,
is niet gemakkelijk te krijgen. Soep wel gelukkig. Bij aardappelen gebruikt hij
in de regel vis en vooral ook flink wat groente! Krien krijgt soms wat extra’s
te pakken, zodat ze met de kinderen het nodige vet en vlees binnen krijgt. Ze
maken het dan ook goed. Annie speelt hele dagen buiten. Piet is verleden week
tegen de pokken ingeënt.
De
tekenaar bezorgt zijn zwager Jaap een schilderij, het eerste uitstapje per
trein na z’n ziekte. Hij doet dat op een prachtige dag met een gevoel van
bevrediging. Gretig gaat hij een herdenkingstentoonstelling van de grootmeester
Jan Sluyters bekijken en bestelt dan tegelijk enkele doeken en lijsten,
artikelen die schaars worden. Nieuwe studies wil hij doen en nieuwe pogingen wagen.
Iets goeds maken beheerst zijn arbeidsdagen.
Als
wat hij maakt, goed is, kan hij verkopen, zo is zijn verwachting. Steeds meer
omringt hij zich met schilderijen. Hij wil tot een goede collectie komen en dan
verkopen. Hij verlangt naar het dubbele geluk: dat er iets goeds uit zijn
handen komt en dat dat goeds ook wat opbrengt.
In
juli gaat hij met vrouw en kinderen een week uit logeren bij zwager Jaap in
Heemstede. ’s Morgens meestal vroeg op, gaat hij met ezel en schildersdoos
gewapend aan de vangst-op-doek (of op karton) van het vele moois dat hem boeit.
Bij de zorgvuldig ingepakte last die hij op de bagagedrager van z’n fiets mee
terug naar huis voert, zijn dan ook een paar aardige studies. Bijvoorbeeld een
van het zonlicht in de open plekken tussen het groen, met de zware schaduwen
van de prachtig oude bomen van ‘Den Hout’. En ook de voor- en achterzijde van
een prachtig buitenhuis dat met witte muren en rood dak tegen het blauw van de
hemel midden in het groen een symfonie van kleuren vormt. Arbeidsvreugde, zo
beschrijft hij deze activiteit.
Ook
genoten ze met het gezin, aan het Zandvoortse strand, dagen achtereen van de
weldoende kracht van zon en zee. Zwemmend gaf de tekenaar zich over aan de
bruisende golven, die zijn herstelde lichaam goed deden.
Op
vijf mei 1941 noteert de tekenaar dat de oorlogsmachine in dienst van het nationaal
socialisme, na Joegoslavië, nu ook Griekenland heeft overweldigd. Dat het nu
alweer bijna een jaar is het geleden dat het geweld zich op Nederlandse grond stortte.
Sindsdien is het door Duitsland bezet gebied uitgedijd tot een ongelooflijke
afmeting. Van het bovenste punt van Noorwegen tot het onderste puntje van
Griekenland heerst het Duitse zwaard. De Russische grond dreunt volgens de
persberichten van het zware en onophoudelijke vuren.
Het
is inderdaad waar gebleken dat het nationaal socialisme Europa zou veroveren. Op
Zweden en Zwitserland na is het zover. Russische versterkingen en de Duitse
opmars naar Moskou zijn een gebeuren dat voor eeuwen over de geschiedenis van
Europa’s toekomst zal beslissen.
De
machthebbers verzekeren dat niet alleen hun zwaard, maar ook hun
levensbeschouwing zal regeren.
Over
die levensbeschouwing schrijft de tekenaar een korte passage uit een
krantenverslag in zijn dagboek:
“Het gaat er niet om ons op bekrompen wijze
te verrijken met veroveringen van kleine landen. Wij kunnen echter geen
andersdenkenden aan onze grenzen dulden, want zij zouden bedreigingen voor
onszelf en onze eenheid vormen. Nederland heeft slechts één mogelijkheid om een
vrije, onafhankelijke staat te zijn en dat is in de vorm van een nationaal
socialistische staat.”
Of uit een pamflet van de NSB-er Mussert:
“Ons volk heeft een innerlijke houding
nodig die berust op dezelfde wereldbeschouwing als die van het Duitse volk. Een
houding die doordrongen is van de lotsverbondenheid van alle Germaanse volkeren
in een wereld van belagers.”
“Ten
strijde!” wordt tot het Nederlandse volk geroepen. In allerlei toonaarden wordt
het aan het volk voorgehouden door pers en radio en ook door middel van leuzen
op straten en muren gekalkt:
“Er is maar één keuze. Voor en met
Duitsland tegen het communisme.
Nederlanders. De strijd die in het Oosten
gestreden wordt, is ook onze strijd. Ook wij zullen het aandeel moeten leveren
in de bestrijding van het communisme. Schouder aan schouder met de onoverwinnelijke
Duitse Weermacht strijden al vrijwilligers uit alle delen van Europa. Nederland
mag niet achterblijven.”
In
alle door Duitsland bezette gebieden wordt de V-actie ontketend. Vensterruiten
van Joodse en Engels gezinde huizen worden met reclameregels beplakt. Op de
gevels van het Centraal Station en Koninklijk Paleis wordt met reuzenletters
verkondigd dat de “V” Victorie betekent. Straten en huizen, ja het gehele beeld
van de steden en dorpen biedt een ongekend aanzien.
In
Utrecht en Amersfoort wemelt het van opschriften. Het hakenkruis en de V
domineren. Met druipende kwasten zijn de letters en tekens opgebracht door
handen en harten waarin wel hevig vuur heeft moeten laaien: “Weg met de
sofjetkoningin” zo staat over de hele breedte van een straat in Amersfoort. En
ergens anders een karikatuur met wit op het donkere asfalt gebracht van een
‘Jodenkop’ met het typische onderschrift “Juda verrecke”.
Ja,
Duitsland wint op alle fronten. Het Duitse persbureau meldt: “Tot nu toe hebben
de U-boten 150.000.000 kilo aan levensmiddelen voor Engeland vernietigd. Dat is
een trein van 300 wagons achter elkaar.”
***********
In
een huis-aan-huis verspreid geschrift, getiteld Orde, leest men het
laatste nieuws over de Sovjet-Unie:
“Wie breekt de duivelse macht der
Bolsjewistische misdaden? Wie maakt een einde aan het meest bloedige stuk
terreur dat de geschiedenis ooit aanschouwd heeft? Dat doet de Duitse soldaat
als uitvoerder van de wil van zijn Führer, Adolf Hitler.
Zijn dan niet alle katholieken, alle
christenen van de wereld en zeker de goede christenen van Nederland in geweten
verplicht God te danken dat Hij een man gezonden heeft die de ondraaglijke
tirannie der godlozen zal neerslaan? Hij zal het christelijk Europa van dit grootste
aller gevaren bevrijden.
Wie nu in zijn hart aan de zijde van
Duitslands vijanden blijft staan, staat aan de zijde van het bolsjewisme.
Daarmee verraadt hij niet alleen zijn eigen volk en alle volkeren van Europa,
maar, als hij zich christen noemt, is hij ook een huichelaar.
Een heilige oorlog is het. “God wil het”.
Deze kreet moest weerschallen van Dollard tot Schelde hier in de lage landen
die eeuwenlang hun bloed opofferden voor God en godsdienst.
Op dit ogenblik is er de unieke gelegenheid
dat katholieken en protestanten schouder aan schouder de heilige oorlog voeren
tegen het monster van Moskou. God wil het.
Deze woorden moesten in vlammende letters
op alle kerken van Nederland branden."
De vroegere Gereformeerde predikant dr. H.W. van der Vaart Smit is de man wiens
naam onder een van de artikelen prijkt. De titel is in vlammend rode letters
gedrukt: Het karakter van het Bolsjewisme.
De
middenpagina illustreert zijn artikel met gruwelijke foto’s van door de sovjets
gepleegde misdaden. De ondertitels spreken voor zich:
“Lijkenvelden in het
arme Lemberg” “Geestelijk volkomen geschokt en uitzinnig van smart, zo trof
het Duitse leger de bevolking van Lemberg aan” of: “Het H. Hartbeeld als
schietschijf en de man van wie de bolsjewistische barbaren de ogen hebben
uitgestoken”
Deze voorbeelden demonstreren de strekking van de lectuur die
gratis in de bus word bezorgd.
In
december, de tekenaar is op weg naar de bus om een brief te posten, slaat
ergens een torenklok twaalf uur. Groot is de stilte buiten in dit uur waarop
niemand meer zich buiten mag bevinden. Hoog ronken vliegtuigen. Het is oorlog.
De stilte is geheimzinnig en de wereld staat in brand. De titanenstrijd heeft
zich uitgebreid tot Japan en Amerika en ook tot Nederlands Indië. Er is bijna
geen plek meer op de wereld die erbuiten staat.
Hij
vindt het belachelijk om deze strijd tot gewoon een strijd van de havelozen
tegen de rijken te horen versimpelen. En dat niet zomaar door de man van de
straat, nee, door de toonaangevers, de leidende figuren in Europa.
De
tekenaar is ervan overtuigd dat hun verklaring in elk geval de gewone kerkmens
niet zal afbrengen van zijn diagnose. Kerkmensen beamen niet zomaar leuzen over
het politiek gebeuren, van buitenaf opgelegd. Een gereformeerd, meelevend
kerkmens heeft de voorlichting van eigen erf jarenlang ingedronken. De
gereformeerde beginselen stonden als wegwijzers op alle terreinen van het
leven. Toonaangevende mannen in het land, broeders in de kerk, hadden hun zetel
zelfs in de regering. Wat ze in hun kerkbank leerden, probeerden ze daar in
toepassing te brengen. Er werd gestudeerd en geschreven, gesproken en
vergaderd. In boek en blad, in radio en pers was men bezig de wegen nader uit
te stippelen. Ja, de gelovige heeft zo z’n eigen diagnose van de
gebeurtenissen.
Die
leuzen in Amersfoort ziet de tekenaar op de dag waarop hij in Utrecht het einde
van de Christelijke vakbeweging beleeft. Door Rijksminister dr. Seys Inquart is
de heer Woudenberg tot commissaris van die vakbeweging benoemd. Het vakbondswerk,
zoals de jaarlijkse verzorging van de illustraties van de PCB-kalender, die hij
die dag nog juist kon afrekenen, is daarmee afgelopen. Ooit was hij getuige van
de opbouw en de bloei, nu helaas van het verdwijnen van die beweging.
Hij
denkt eraan terug hoe hij aan haar ontwikkeling trachtte mee te helpen. Meestal
ongevraagd bood hij zijn diensten aan. Bij de propaganda begon hij langzaam
maar zeker een plaats in te nemen. Ideële motieven en zakelijke bedoelingen
moesten door elkaar heen worden gehanteerd. Zijn warm enthousiasme brak vaak
stuk op hun tegenwerping: Je wilt er zeker aan verdienen?
Tsja,
wat dacht je dan? Wat voor verschil is er tussen die gesalarieerde mannen (die
‘er toch ook wat aan verdienen’) en hem? Hij wilde zo graag aan dat prachtige
werk deelnemen, maar steeds was de vraag of zijn medewerking wel in z’n waarde
werd erkend.
De
tuinstoelen staan in de tuin van het pand aan de Koninginneweg in Amersfoort. Hij
zit tegenover de heer Stap van de Bond van Jongelingsverenigingen in het nieuwe
Bondsbureau. In de hal hangen de door Roeland Koning geschilderde portretten
van de voormannen: de Lange, Vonkenberg, Van Oversteeg.
Ze
spreken over de mogelijkheid dat na de opheffing van de AR-partij, het
verdwijnen van de Christelijk Sociale Bonden, nu ook de beurt kan komen aan de
Bond die dit huis tot centrum heeft. Hier ligt nog werk van de tekenaar, een
paar conceptfolders, één in opdracht van de commissie gemaakt, en één eigen
initiatief. Beide dateren uit de laatste maand van het vorige jaar, die hij op
zijn ziekbed doorbracht.
De
behandeling van een en ander blijkt niet erg opgeschoten. Verloren moeite en
tijd? De tekenaar polst of daar niet enige financiële vergoeding van te halen is.
Oudekerk van het CNV is, als altijd, druk en met weinig tijd. Als hij op de
fiets naar een spoedvergadering moet, loopt de tekenaar naast hem.
“Van
Driel,” zegt hij, “Vandaag komt het erop aan om, hoe moeilijk het ook is, de
theorie in praktijk te brengen en stand te houden. Verlies van materiële zaken
komt niet in aanmerking nu de geestelijke waarden op het spel staan.” Zielig vindt
hij het dat op dit grote moment iemand het kleine eigen zaakje aanvoert, van ’die
schetsen’.
Intussen
verdwijnen de verenigingen waar hij voor zijn bestaan zulke verwachtingen van
had.
In
augustus verkoopt hij, bij verrassing, aan de heer Hermans, die van de latere
supermarkten, het in Heemstede gemaakte schilderij
Achterzijde huis van
Onnes
in Haarlemmerhout (ƒ 27,50). Daarmee is er geld voor een reis naar
Axel, die evenwel niet kan doorgaan omdat ze geen toestemming krijgen. De
bezettende macht laat bijna niemand toe. Oorlogstijd verstoort zelfs dit
intieme van een enkele keer in een jaar bij hen te zijn die je het meest lief
zijn.
Er
zijn meer verrassende resultaten in het verkopen van een schilderij. Dat
stimuleert de tekenaar om hard zijn best doen een collectie bij elkaar te
krijgen waaruit kooplustigen enige keus hebben. Wellicht dat hij dan in een
beurs kan tasten waarvan hij niet zo gemakkelijk de bodem voelt, vooral ook met
het oog op het vooruit kopen van dingen die straks wellicht helemaal gaan
verdwijnen. Alles wordt duur en moeilijk te krijgen.
Dat
laatste heeft hij nog niet neergeschreven, of er stapt een belastingambtenaar
binnen, nog naar aanleiding van een al tijdens zijn ziekte gedaan verzoek om
uitstel van betaling. Zijn zakelijke vragen maken het skelet van zijn
‘geldelijk vermogen’ in alle naakte nuchterheid zichtbaar. Geen inkomen om mee
voor den dag te komen. Geen bestaansgrond om een gezin op te kunnen bouwen. Een
gammel zaakje. Arm ja. Niet erg opwekkend.
Maar:
Vincent van Gogh zegt: “Ik zie in het armste onooglijkste hoekje soms een
schilderij.”
**********
Begin
januari 1942 blijkt de geboortegrond van de tekenaar van verboden grond ineens
weer open gebied geworden. Herhaaldelijk had hij het verzoek gedaan en op drie
januari komt de vergunning, een briefje van de Duitse Polizei-autoriteiten in
Middelburg.
“Erlaubnis
zich in de tijd van ab sofort bis 13 Januar ‘42 in Axel auf zu halten.”
Dat
briefje legt de weg echter alleen voor hem persoonlijk open. Vrouw en kinderen
moeten achterblijven. Dus pakt hij aan de morgen van de dag na zijn verjaardag
de koffer om voor een week zijn leven in Amsterdam te verwisselen voor dat in zijn
geboortestadje.
Op
de Zeeuws-Vlaamse grond met dijken, huisjes, stille velden, verre horizonten,
de schoonheid van het geploegde land, verbleekte in de nevelige verten het
landschap gestoffeerd met bomen en boerderijen en hagen en struiken. Hij kan
niet anders dan het gretig opnemen. In de schommelende tram van de ZVTM (Zeeuws
Vlaamse Tramweg Maatschappij) maakt hij hier en daar vluchtig een compositie en
daarmee een mogelijkheid om er later wat mee te doen.
Hier
gaan in gestage tred de zware paarden, met regelmatig knikken van hun goedige
koppen hun lasten trekkend, langs de ramen. Kolossen van kracht zijn het; de
lasten die ze torsen zijn zakken vol, hoog opgetaste vruchten van het veld. Die
gaan hier in grote hoeveelheden door de smalle straat. De ramen rinkelen ervan.
Hiervan krijgen de stedelingen op hun distributiekaart hun deeltje toegemeten.
Weliswaar hebben ook de plattelandbewoners dezelfde distributiekaarten en
hetzelfde rantsoen als in de stad (in dat opzicht zijn stedeling en buitenmens
in oorlogstijd gelijk) maar aan den lijve ondervind de Amsterdammer toch wel
enig verschil.
Ook
zijn er puinhopen. Aan het huis van de familie Van de Broeke, of liever de plek
waar het eens stond, ziet de tekenaar de verschrikkelijke gevolgen van de
luchtaanval van enige weken terug. Hij verneemt hoe de familie tussen de
puinhopen tot het besef kwamen dat er in hun slaap iets verschrikkelijks
gebeurd was. Ineens lagen ze niet meer veilig binnen in hun bed, maar buiten in
de koude nacht, achter wat eens hun huis was, tussen steen en glas en huisraad.
Wonder
boven wonder hadden zij vieren het er levend bij afgebracht, zelfs zonder
noemenswaardig letsel. Moeder Van de Broeke evenwel, die half verlamd was, had
de val tussen de puinhopen slechts enige dagen overleefd. In het donker had men
haar vanonder het puin moeten halen. Aangrijpend was het relaas van het in het
donker tastend afgaan op het gekerm. Ze voelden haar haren en gezicht tussen
brokken steen, waartussen moeder beklemd lag.
Als
de tekenaar in het donker ’s avonds naar het huis van zijn broer loopt, gaan
met huivering z’n ogen naar die getroffen plek, zo dichtbij. Bij zijn broer werden
alleen de ruiten vernield.
**********
Eind
februari, allang weer terug in Amsterdam, is hij bezig met een klus, muurbeschilderingen
in het Distributiegebouw, Amstel 2. Dit grote karwei levert hem opgewekte
arbeidsdagen. Het gaat vlot en de vragen daarbij lossen zich, naarmate het werk
vordert, met een verrassing op. Wat financieel daar de uitkomst van zal zijn
weet hij nog niet, maar verwachtingsvol werkt hij verder.
Tussendoor
verkoopt hij het schilderijtje Zonnebloemen aan Hermans. Hij ontwerpt diploma’s,
heeft een werkje voor Ingwersen en ontwerpt een uithangbord in stijl 1800 voor
Dooyes Confectie Fabrieken. Zo blijkt er werk, prettig de handen vol.
In
maart is de tekenaar nog volop de muurvlakken op zolder van het Distributiehuis
aan de Amstel aan het bewerken. Daarin vindt hij veel arbeidsplezier. Tegelijk
moet hij maar hopen dat er ook een goede herinnering zal zijn aan het
financiële resultaat van dit karwei. Het gaat op dit punt, na weken werken
zonder ontvangsten, nijpen. Op de begrafenis van zijn schoonvader moest schoonzus
Nel met f 60,- helpen.
Als
het werk verder vordert, spreekt hij de directeur, de heer Winkelman, over deze
brandende kwestie. Het antwoord is geruststellend: “In overleg met de
burgemeester zullen we het bedrag vaststellen.” Dus werkt hij ijverig door, als
het zo uitkomt ook een stuk van de avond of zelfs de zaterdagmiddag.
Eind
maart geven De Telegraaf en Het Nieuws van den Dag op de
voorpagina een foto met bijschrift over het karwei in het gebouw aan de Amstel.
In dat artikel staat ook het simpele woordje belangeloos. Dat woord
treft hij ook aan in een briefje aan het personeel van de Distributiedienst.
Belangeloos, wat wil dat zeggen? Dat hij dit alles, bijna twee maanden lang
ongeveer gratis gedaan zou hebben? Het genoemde briefje aan het personeel hield
een uitnodiging in om zaterdagmiddag tegenwoordig te zijn bij de opening van de
kantine. Er stond iets in van huldiging met bloemen.
“Je
komt met je werk in de krant,” had architect Ingwersen aan het begin van dit
werk gezegd en dat vliegertje is nu opgegaan. Er ligt inderdaad een krant met
daarin één van de zes schilderingen, het op koek en zopie; de naam van
de tekenaar wordt genoemd.
“Je
wordt er voor betaald hoor.” Ook dat had architect Ingwersen gezegd toen de
tekenaar in goede hoop, maar zonder zekerheid begonnen was. “Je wordt er goed
voor betaald,” was het, toen hij later het idee van meneer Sollman aannam om
iets groot op de muur uit te voeren. Maar nu kruist ineens het woordje
‘belangeloos’ door z’n gedachten. Wat komt er morgen? Bloemen? Wel mooi ja,
maar hij heeft dringend wat anders nodig.
Eind
maart verzekert de stem van de directeur, de heer Winkelman hem nogmaals dat
‘het’ en waarschijnlijk volgende week in orde komen zal. Zijn wantrouwige,
benepen hart slaat weer wat rustiger. En hij kan alvast een staatje van tot nu
toe gedane onkosten verrekenen. Drie briefjes van tien maken hem weer van een
“habe-nichts” tot een bezitter.
Zoals
met Pasen, zo is ook met Pinksteren die zaak van het distributiekantoor nog
steeds niet afgewikkeld. Al maanden is dat onzeker. Van de afdeling
Arbeidszaken van de gemeente moest eerst weer advies komen. Nog eens zou de
heer Winkelman de wethouder Smit erover opbellen. De aardigheid, de fleur van
dit met zoveel energie gedane karwei verschraalt erg.
En
dan, in deze eerste week van juli, wijdt De Standaard een artikeltje aan
het werk op de zolder van het Distributiegebouw onder de titel
Wandschilderingen
op een Zolder
. De heer Burger van De Standaard was komen kijken.
Bij dit artikel staat een foto van dezelfde beschildering als indertijd in Telegraaf
en Nieuws van den Dag.
En
ja, de betaling is geschied, vergezeld van een korte toespraak van de heer
Winkelman. Het bedrag van tweehonderd gulden zat in een met dikke lakstempels
verzegelde enveloppe. Zo is het toch nog tot een prettige afloop gekomen met
publieke waardering. De tekenaar houdt aan dit karwei een aangenamer
herinnering over dan hij had durven hopen. Niettemin is het bedrag nog min of
meer een tegenvaller. De schatting van de architect was bijna het dubbele. Maar
de wethouder had dat bedrag er nu eenmaal voor uitgetrokken, dus…
Regelmatig
maakt de tekenaar een fietstocht langs de Amstel, door landschap in
meibloeitooi. Aan verre einders, hoog en kleurrijk, stapelen zich de wolken;
het is een verrukking voor zijn schildersoog. Deze tochten hebben een doel
overigens. Maar ter weerszijden van de weg zijn die mooie toegiften voor het
oog. Gods wegen zijn wondere wegen.
Een
keer tijdens zo’n tocht legeren zich compacte luchten van een groot dreigend
grijs om de plek waar de zon ondergaat. Wijd ligt het landschap daaronder in
een prachtige weerschijn de strijd op te vangen tussen het grijs en het
rood-goud. Machtige silhouetten vormen zich bij de Amstel en in het landschap
ter weerszijden van de oevers.
Met
dat hij langzaam doorfietst, verschuiven de details tot opeens in betoverende
gloed juist achter het prachtig silhouet van een kerk de zon aan de horizon
wegzinkt. Nog even beschijnt zij de donkere wolken. Over de stroom werpt ze een
gloed van zo onbeschrijflijk violette kleuren dat hij er ademloos naar kijken
moet.
Helaas
komt er een verstoring in die avonden. In maart moeten de Amsterdammers ‘voor
straf’ na acht uur thuis doorbrengen. “Misdadige” aanslagen in Amsterdam tegen
NSB en bezettende macht gericht, zijn de oorzaak.
Zijn
kleine kinderen vragen om aandacht. Hij moet zorgen dat ze hun boterhammen
krijgen. Het kost moeite om de monden te vullen. Distributie, schaarser
wordende rantsoenen, toenemend gebrek aan de eerste levensbehoeften als melk,
aardappelen, groente, brood, geven elke dag nieuwe zorg. Het meest nodige bij
elkaar te scharrelen kost tijd en moeite.
Niet
zozeer de geldmiddelen vormen de rem. Het maakt niet zoveel verschil meer of je
het geld er voor hebt of niet. Met geld in je handen kun je nu, wat vroeger te
kust en te keur te koop was, vergeefs zoeken bij het winkel in, winkel uit
gaan. In dat opzicht zijn armen en die in betere doen zijn gelijk. Eenzelfde
nood spant de aandacht en één vraag houdt iedereen bezig: Hoe kom ik met m’n
distributiebonnen rond en hoe krijg ik de waren die daarop te krijgen zijn,
binnen?
Voor
de winkels staan rijken en armen in rijen, in gemeenschappelijke nood vereend,
zoals ze ook samendringen in de schuilkelder als het oorlogsgeweld direct
dreigt. Allemaal hebben ze dezelfde vragen en zorgen. De praktijk van ‘zwarte
handel’ tiert. De kranten schrijven erover. Bonnenzwendel in het groot is een
misdaad die voor meerderen al de doodstraf heeft betekend.
Met
de verlengde duur van de oorlog zakt de moraal.
Het
echte woeden van de oorlog is meestal zo goed als niet te merken; ook in de
lucht is het rustig. Maar soms, kort en hevig, met aan één stuk door
mitrailleurgeroffel, komt een ontzettende slag en daarna de stilte. Onder zulk
angstaanjagend knetteren van mitrailleurvuur in de lucht komt moeder Krien, met
hun kleine jongen als een bang vogeltje tegen zich aangedrukt, bij de tekenaar
zitten.
Als
ze het dan zo ineens van dichtbij horen, beseffen ze: daar valt een mens. Een
bloedwarm leven gaat onder in een lawine van verschrikkingen. Eens door een
moeder gekoesterd, wordt die nu door een ander mens met vuur de dood in
gejaagd. Zo sterven de honderden, de duizenden elk ogenblik van dag en nacht. Mensen
worden weggerukt, weg van hun standplaats, vanuit het bedrijf, vanachter de
bestuurstafel, vanaf de kansel. Weg. Waarheen?? Men verbleekt bij het horen van
weer een naam van iemand die gedood werd door de kogel. Wat een ongekende
ellende.
Eind
juli, middenin deze brandende wereld vol van gevaren en spanningen, vinden de
tekenaar en zijn vrouw op hun huwelijksbed de heerlijke liefde. Daarna vervagen
al die nare dingen in de milde droom van diep rusten. Voor hoe kort echter.
Eerst is er een schril en angstig doordringende huilstem van de kleine jongen. Dan,
wreed en woedend, de bulderende stemmen daarboven en om hen heen in de donkere
nacht. Moeder Krien verwisselt haar plaats naast haar man voor de bange
kuikentjes, haar kindertjes. De tekenaar kijkt op de waranda, voorzichtig, gereed
om terug te treden bij teveel gevaar. Om twee uur ’s nachts dreunt een uur
onafgebroken boven de stad het zware afweervuur, af en toe met een ontzettende
schok (van bommen?) onderbroken. Als grimmige monsters ronken vliegtuigen af en
aan, dreigend laag, als in een waanzinnige rondvlucht.
Zijn
meisje van 5½ jaar ligt avond aan avond wakker en hij vraagt zich beklemd af:
wat is er in dat kopje voor stoornis? Wat moet ik doen om zo’n gevoelig zieltje
wat blijer en onbezorgder te helpen worden? Konden ze maar weer gewoon leven
als vroeger.
Ook
worden veel Joden weggevoerd. Wat de tekenaar ziet en hoort zo vlak om hem heen
verschrikt hem. Hoe kan dat? Uit de kerkenraad naar huis fietsend, wordt hij
opgehouden. Plotseling staat hij ingesloten tussen geüniformeerde
politiemannen, Hollandse en Duitse. Alleen op vertoon van zijn
legitimatiebewijs laten ze hem door. Aan de kant van de weg staan de wagens
waarin mensen opgeborgen worden. Ze worden maar zo in de stille avond uit hun
huizen gehaald. Gelaten vullen zij, in een trieste rij, het trottoir. Met machteloze
stomheid voegen zij zich naar commando’s van sterkeren dan zij; ze worden
weggevoerd, een trieste levensstoet van uitgestoten stermensen. Zoiets blijft
haken in zijn gedachten. Schrikwekkend dichtbij ziet hij iets gebeuren wat hij
in z’n bangste dromen voor onmogelijk hield. Rauwe kreten scheuren door zijn
ziel.
Dof
ondergaat de tekenaar alles: het oorlogsbericht in de krant, de rekening die hij
haast niet kan betalen, het schilderij dat hij af moet leveren, maar er
eigenlijk liever onder zou verven om het opnieuw op te zetten.
Honderden
gaan naar Duitsland. Daar zijn werkers nodig. Zoveel procent van het personeel
op fabrieken en kantoren wordt aangewezen; die hebben maar te gaan, weg van
huis naar eenzaamheid en gevaren. Ze moeten daarheen waar de oorlogsmachinerie
op volle toeren draait en waar men op grote schaal werkkrachten uit de bezette
gebieden inschakelt.
**********
In
oktober, geheel onverwacht, gaat hij met vrouw en kinderen naar Axel. Een
simpele mededeling in de krant over de nieuwe vaststelling van het spergebied
legt ineens de weg open. Een blijde verrassing midden in een tijd vol
verrassingen van onaangename aard. Dat ze in vrijheid gaan en staan kunnen,
zelfs er voor een paar weken uitbreken, voelt hij als een weldaad waarmede God hen
van duizenden onderscheidt.
In
zijn geboorteland trekt hij er met de schilderkist op uit en maakt een
ontdekkingstocht op bekend gebied. Op een droge dag, na een hele week van
regen, ziet hij de fantastisch wisselende kleur der luchten. In waaierige
slierten vechten de vlossige wolken tegen de zon. En het blauw is, daar waar
het zichtbaar komt, van een prachtige tint. Later vormen zich dan weer massieve
wolklagen.
Op
de fietstocht, al rijdend en kijkend, voelt de tekenaar zich volstromen met een
groot geluk. Vooral op ‘Spuie’ is het een ware kleurfanfare. Om het prachtige,
witte molentje liggen vriendelijk de huisjes met ruw rode daken in de
zonneschijn. Prachtige mogelijkheden ziet hij erin open bloeien. Hij hoopt op
de gelegenheid hier gauw terug te komen en onbezorgd rond te zwerven!
Op
oudejaarsavond zitten ze tegen twaalven heel prozaïsch een zelfgebakken
boterham te peuzelen en prijzen het goed gelukken ervan. Tijdens de reis naar
Axel, had de tekenaar contact met Weyns, wiens overleden vrouw hij tekende. Dit
stelt het gezin nu in staat tot dit genot van een broodje dat beter smaakt dan
het heerlijkste ‘gebak’ van deze tijd. Beter ook dan het glaasje wijn dat zij
zichzelf inschonken uit de fles die ze als een bijzondere attractie van de
kruidenier kregen voor deze dagen. “Alcoholvrij”. Maar daar had beter bij
kunnen staan: waterrijk surrogaat!
Maar
ze mogen in vrede bij elkaar zijn, met hun kinderen, gezond en wel. Krina
achter de strijkplank en hij aan tafel.
Het is 1943. Niemand weet hoe lang dit nog gaat duren. De tekenaar is 34 jaar oud. In
een rede van de Rijkscommissaris, uitgesproken bij de jaarwisseling, heet het:
“Thans stoten de dingen hard op elkander
zoals dit bij een conflict in Stalingrad nu eenmaal onvermijdelijk is. Wat er
gebeurt kan slechts worden beschouwd als een onverbiddelijk verloop van
natuurlijke en noodzakelijke gebeurtenissen.
Maar alles wat gebeurt wordt gedragen door
de ernst van de taak en door onze onvoorwaardelijke inzet, geleid door de wil
van de Führer. Hij draagt de zwaarte van het gebeuren in een mate waarvan we
ons nauwelijks bewust zijn. Nog nooit heeft een man zo vormend ingegrepen in
het lot van de hele wereld. Nog nooit werd een man door zovele miljoenen mensen
bemind. In dit geloof en met deze wetenschap treden wij het nieuwe jaar in.”
En een citaat uit de dagorder van Goering, februari 1943:
“Wat de toekomst brengen zal, weten wij
niet op dit ogenblik. Een ding is echter zeker. Aan het eind zal de macht van
het Duitse zwaard en van de bondgenoten aan ieder lot het hoofd bieden en voor
onze volken een mooiere wereld ontsluiten. In de geest van de gesneuvelde
helden leggen wij de gelofte af: tot de laatste ademtocht zullen wij voor ons
eeuwig Duitsland strijden. Met deze heilige gelofte groeten wij de tekenen van
de overwinning.
Alleen wie de gedachteschat van onze Führer
in zich heeft opgenomen, zal ook daaruit de laatste kracht ontvangen die zij
vermag te schenken. Onze wereldopvatting vindt haar toppunt erin dat het volk
eeuwig is en dat ieder individu van dit volk verplicht is alles, ook zijn
leven, op ieder ogenblik op het spel te zetten voor het bestaan van zijn volk,
ja het op te offeren.”
en Dr. Funk, een vooraanstaande nationaal socialist:
“De productie werd voorbereid op het voeren
van een totale oorlog. Nieuwe arbeidsreserves werden aangevoerd om aan de
behoeften van het front te kunnen voldoen. Deze reserves zijn nog lang niet
uitgeput. Zowel in het binnenland als in de bezette gebieden kunnen nog
honderdduizenden handen worden vrijgemaakt ten behoeve van de
oorlogsindustrie.”
Er
was een tijd dat zulke woorden, ver weg in het Sportpalast te Berlijn
gesproken, voor kennisgeving door Nederlanders konden worden aangenomen. Ze
konden toen als symptomen van nationaal socialistische revolutie worden
geregistreerd. Nu deze stemmen op het Binnenhof van Den Haag klinken of op het
plein voor het paleis op de Dam, is dat wel even anders. De Nederlanders staan
nu met zulke woorden en zulke proclamaties zelf midden in de storm van geweld,
gevangenis of deportatie.
Aan
de vooravond van een gedenkwaardige tiende mei (al drie jaar zijn ze in de
oorlog) volgen nieuwe bekendmakingen. Eerst is er de mededeling dat alle
soldaten van het Nederlandse leger, die in de meidagen van 1940 streden, terug
in krijgsgevangenschap zullen worden gevoerd. Vervolgens moeten alle studenten
die niet de loyaliteitsverklaring hebben getekend, zich melden voor de
arbeidsinzet.
"Zij moeten daagse en zondagse kleding,
wollen dekens, ondergoed en werkschoeisel meebrengen. De gehele bagage mag de
inhoud van twee handkoffers niet te boven gaan.”
Aldus een gedeelte van de beschikking.
Vervolgens komt de verplichting tot aanmelding voor de arbeidsinzet voor alle mannen in de
leeftijd van 18 – 35 jaar. Deze laatste verplichting raakt rechtstreeks de
tekenaar en kan, zo schrijft hij, van verstrekkende betekenis worden.
Op
vier juni 1943 schijft de tekenaar een brief aan zijn ouders:
Een
fragment daaruit:
“…
Dat het er hier, vooral ten opzichte van de Joden, zeer treurig aan toe gaat,
komt jullie dus ook ter ore. Inderdaad zijn deze dingen maar al te waar en niet
met een pen te beschrijven. Wat moet ik verhalen van de gruwelijke dingen
waarvan onze dagen vol zijn? Je hebt de gevolgen van de staking, de
aanmeldingsplicht, de voedselschaarste, het dagelijks in gevaar zijn. We
wachten in spanning af en zien uit naar een nieuwe dag, want het is nu wel zeer
donker. Ook op mij rust straks de aanmeldingsplicht.
Als
we naar beneden kijken, slaat de schrik je om het hart. Maar we mogen naar
boven zien, vanwaar onze hulp komen moet. Pas hoorde ik van een kennis, die een
ontzettende tijd in de gevangenis had doorgebracht, hoe hij die hulp
ondervonden had. Kloeke dingen worden gedaan en gezegd, ook in het aangezicht
van de meest harde en meedogenloze vijand.
In
het opperste gericht waarvoor deze man kwam, na veel lijden, trof hij een
rechter die een zeker respect scheen te hebben voor het volhouden en vasthouden
in het geloof. Deze man wist iets af van het Calvinisme. De beklaagde zei dat
hij niet gedreven werd door haat tegen het Duitse volk, maar in gehoorzaamheid
aan Gods Woord tegen het nationaal socialisme was: “Deze levensbeschouwing moet
ik wel in goddelijke opdracht bestrijden.” Dit deed hem clementie vinden. De
dag daarop werd hij in vrijheid gesteld. Een wonder. ….”
Het
nijpt met de voedselvoorziening, maar het tekenaarsgezin scharrelt er aardig
doorheen. Er is de vriendenhand waarheen hij ver moeten fietsen en weer en wind
trotseren. Zijn fietsbanden worden erg minnetjes, wat lelijk is, want hoe kom
je aan wat beters? In de stad kun je de fiets niet missen, de trams zijn steeds
overvol.
Overdag
hebben ze nogal eens luchtalarm. Ze zien een luchtgevecht boven de stad. Drie
of vier vliegtuigen storten brandend omlaag. Tot dan toe is dat een
zeldzaamheid in Amsterdam. Dan is het weer stil. Stilte voor de storm? Ze weten
het niet.
Uit
een diepe slaap wordt het gezin opgeschrikt door afweergeschut, voor de tweede
keer al die week. Onwillekeurig heeft de tekenaar de neiging om wat te willen
zien. Dat gaat echter moeilijk vanuit een verduisterde huis. Er schijnt gauw
licht uit en dat is in een stikdonkere nacht streng verboden.
Als
ze de kinderen bij hen in bed leggen, slaapt Annie algauw weer in. Piet niet.
Bang ligt hij diep onder de dekens gekropen. Als de tekenaar hun jasjes en zijn
eigen dikke jas gehaald heeft, ziet hij alleen een puntje van z’n kuif. Dolend lopen
ze in de nacht langs elkaar heen en grijpen een voor de hand liggend
kledingstuk.
Ze
hebben nog de herinnering aan een paar nachten terug. Toen was het ook zo en
werd er een vliegtuig neergeschoten. Het kwam brandend midden in de stad neer,
bij de Munt. De lucht weerkaatste de rode gloed van de grote brand. De hoek van
Singel en Vijzelgracht, het Carlton hotel en wat daar achter ligt gingen in
vlammen op. Volgens degenen die het gezien hebben moet het aangeschoten en
brandende vliegtuig op die laatste ogenblikken – een vlinder met verzengde
vleugels – een ontzettende aanblik opgeleverd hebben. Voor een bombardement is Amsterdam
tot nu toe gespaard.
Enkele
dagen daarna horen ze alweer de doffe donder van afweergeschut boven hun
hoofden. Ze zijn tegen twaalven gaan slapen. Maar om half twee en te midden van
het gedonder heeft de tekenaar zich nog niet eens uitgekleed. Krien en de
kinderen slapen. De felle dreunen bij kleine tussenpozen doen denken aan zwaar
kanonvuur aan de kust of zo; of zijn het bommen?
Aan
het eind van de straat, tegen het zonovergoten groen van het veld, staan eind
juni de groene mannen van geweld. In grimmige grijns vloeken hun helm en hun
geweer en de zware patroontas tegen de vrede van de zondagmorgen. Ze hebben de
rivierenbuurt afgezet. Het blijkt te doen te zijn om de nog overgebleven joden.
Elk huis wordt nagezocht, niet een zal kunnen ontsnappen. Ze zullen gevangen
worden. Ook in het huis van de tekenaar wordt gekeken, al is het dan niet wat
je noemt grondig.
Augusta de Wit schrijft:
“De gehele mensheid brandt van verlangen
naar het uiteindelijke heil, naar vrede, naar geluk. Niemand die uitkomst weet,
de mannen van wetenschap, noch de staatslieden. Ieder verbond dat staatslieden
sluiten, maakt van alle niet-verbondenen vijanden. Iedere uitvinding die mannen
der wetenschap doen, vermeerdert de macht tot doden en vernielen."
Zij
noemt de denkers en dichters, de kunstenaars, heiligen. Zij vasten niet en
kastijden zich niet als die heiligen van vroeger, want ze geloven niet meer dat
zelfkwelling iets verdienstelijks is en iets goeds uitwerkt.
“Maar zij hebben wel de zelfzucht van zich
weggedaan. De wereldoorlog zal tenslotte een woord geworden zijn, zoals de
oorlogen uit de tijd van Franciscus een woord geworden zijn. Wie kent er nog
een van? Kent iemand de namen van de Pausen van toen, van de keizers en van de
adellijke geslachten die elkander belaagden en aan verzoeningsmaaltijden
vergiftigden? Maar hele volken, ook die van nu, weten van Franciscus van
Assisi. Zijn woord ontroert het hart nog altijd.”
Een
grote bommenwerper, door Duitse jagers achtervolgd, komt op zijn laatste tocht over
tekenaars geboortestadje om enige kilometers verder neer te komen en vindt op
de grond z’n ondergang. Zo hoort de tekenaar ook in Axel de donder van geschut.
Misschien zijn het ook bommen uit de richting van Vlissingen.
Uit
Vlissingen komt een telegram van zijn broer Jaap en diens vrouw: “Allen goed.
We komen.” Als Jaap arriveert met zijn gezin, behouden uit de verschrikkingen
van een bombardement, staan ze daar. Uit de Zeeuws-Vlaamse tram gestapt, neemt
hij bij de goederenwagon de met het allernodigste volgeladen kinderwagen aan. Op
zijn gezicht tekent zich nog de doorstane angst af.
In
augustus 1943 zit de tekenaar te schilderen, even buiten Axel. Op de voorgrond
tekenen zich goudgeel de korenschoven af tegen het verrassende effect van de
bekende torentjes. Daaronder, in fijne schakeringen, staan daken en muren
tussen en boven het veelkleurig groen te dromen. In dreigende opeenvolging vormen
de luchten zich de hele week lang in de prachtigste afwisseling tot regenwolken.
Hoewel hij daardoor nogal eens van achter z’n ezel weggejaagd wordt, vordert
hij aardig op die plek.
Ook
komt er vraag naar de prijs van dit schilderijtje. Aan de weg groepen
belangstellenden om z’n werk en er volgen een paar opdrachten. De dagen vliegen
om naar het eind van de augustusmaand. Eind augustus had hij gepland om terug
te gaan naar Amsterdam, maar hij hoopt nog verschillende nieuwe schilderijtjes
te kunnen maken.
In
lange brieven bespreken hij en zijn vrouw, die met zoontje Piet in Utrecht is,
de mogelijkheid van een toch verlengen van hun verblijf. Hij vindt het niet
verantwoord in deze tijd, met nieuwe bedreigingen van reisverboden, dat hij in
dit deel van het land zou zitten, gescheiden van haar die in een ander deel is.
Tenslotte arriveert ook zij met de kleine jongen in Axel. Ze hebben de reis
goed volbracht.
Nu
zijn schatten er zijn en het besluit genomen is, komt de baan weer vrij voor
onbelemmerde overgave aan zijn werk. Dat werk springt de tekenaar tegemoet,
overal waar hij zijn ogen wendt. Het dringt zich aan hem op. Het landschap
zweeft met hem mee als hij op de fiets al kijkend zich voortbeweegt. Uit de
verten en op de stevige bries van deze dagen komen de geuren van het land.
Waar
hij zo lang naar keek, als kind al, mag hij nu beleven als een tijd van
oogsten. In de koele septembermaand komt het landschap met zachte vleugels en
een zijden mond hem kussen met een kus van werklust. Wat een zoet geluk.
En
daarbij, hij verdient zijn brood. Ruim zelfs. Duizenden om hem heen zijn in
gevangenschap of uitgezonden naar het buitenland. Hij gaat vrij en werkt naar
hartelust in de vrije natuur of in het huis van zijn ouders. ‘s Avonds legt hij
zich neer bij vrouw en kinderen, vermoeid van het genieten en dronken van
buitenlucht. Hij heeft weer geprobeerd iets na te vertellen van Gods schone
werken die hij in het boek van de natuur op zijn geboortegrond leest.
Maar
ze moeten hun koffers gaan pakken. Het eind begint in zicht te komen. Het
wordt kouder en de winterkleren beginnen hen te ontbreken. Nu de regen de dag
donker maakt en het kleurenfeest daarbuiten over is, alles grijs, voelt de
tekenaar de herfst nader komen, en de winter. Ook moeten de
distributiebescheiden voor het aanstaande moedertje in Amsterdam in orde
gemaakt worden.
Ze
worden opgeschrikt door berichten over de beschieting van boten op de Schelde. Precies
eind september schijnen de bootverbindingen mikpunt te zijn; een lelijk ding. Toch,
in de kille mist varen ze over de Schelde de mooie dagen uit. Deze reis is
gevaarlijk. Ze gaan over Terneuzen omdat de verbinding over de Perkpolder door
Engelse aanvallen op de schepen verbroken is. Hun reis gaat echter, zoals hij
telegraferen mocht: “goed, reis zeer voorspoedig”.
Het
leven van de tekenaar steekt wonderlijk af tegen al de rampspoed die ze om zich
heen zien. Na z’n zwerftochten rondom zijn geboorteplaats, staat nu zijn ezel
midden in het Noord-Hollandse polderland. Mooie dingen mag hij beleven en hij
vraagt zich soms af of dit alles niet te mooi is om waar te zijn en om lang te
duren. Dat buiten staan schilderen opent prettige contacten met mensen en
streken. Op zo’n vredige boerderij hoort hij dat, in plaats van de niet
gevonden onderduiker, de zoon des huizes in gevangenschap is meegenomen.
Bij
Dooyes Confectiefabrieken brengt hij een paar kleurige taferelen aan op de
wand, met plakkaatverf geschilderd op panelen. Geen karwei van grote allure,
maar het gaat vlot en prettig. Minder moeilijk dan het portret van de heer De
Jong uit Krommenie.
Met
die portretschildering van de heer De Jong gaat overigens iets in vervulling wat
hij ooit zo wenste. Uren vol spanning beleeft hij in Krommenie. Zes of zeven
zaterdagen werkt hij in de Noorderhoofdstraat van dit Noord-Hollandse stadje
aan een schilderij en een tekening die hij beide aflevert. De tekening was
eigenlijk bedoeld als tussenstudie voor het schilderij. Hij verdient er een jas
mee waaraan hij heel erg gebrek had.
De
moeilijkheden van de olieverftechniek spelen een grote rol, maar zijn tegelijk
aanleiding tot intensief studeren in deze materie. Dit te beleven voelt hij als
een delicatesse, niet gemakkelijk te omschrijven, iets subtiels. Hij voelt een
opgang naar ruimheid, vlotheid en gemak.
Op
een morgen, half zes, gaat hij op de fiets naar boer Burggraaf. Niet ver
daarvandaan zet hij een studie op van een in zonlicht gedrenkt morgenlandschap,
op de veldezel. Heerlijk werkt hij in zon en wind. De belangstellende boer en
boerin (die onder het werk een kopje koffie bracht) van wier huis hij de
voorgevel meenam op z’n schilderij, vragen: ‘Kunnen we het kopen als het klaar
is?’ Dan laat hij zo’n studie daar achter. Gaat onderweg nog even kijken bij een
andere studie, ook aan de Amstel bij een boerderij achtergelaten.
Zo
is hij veel en vlot bezig met werkopdrachten. Het verwerken van opgaven vult zijn
dagen. Heeft hij het ene af, dan verdringt een nieuw werkstuk de gelegenheid om
lang bij het vorige stil te staan.
Ook
in het huiselijk leven is weinig tijd voor beschouwingen. Twee kinderen vragen
steeds meer aandacht. Een dochter die naar school gaat en met haar ervaringen
thuis komt, die letters gaat spellen en daarmee de entree in een nieuwe wereld
maakt. De jongen wil gulzig aan al het nieuwe dat zijn zusje meebrengt op zijn
manier deel hebben.
En
dan is er in huis ook nog de bijzondere plicht om moeder bij te staan. Elke dag
kan ze opnieuw moeder worden. Ze is gelukkig kerngezond en flink.
**********
Alle
politieke partijen zijn ontbonden. Alleen de beginselen en ideologieën van de
nationaal socialistische gemeenschap mogen publiek worden geleerd en
gepropageerd. De daadkracht, de besluitvaardigheid, de ijzeren discipline, het
doortrokken zijn van de aanhangers van het nationaal socialisme, geeft te
denken.
Wat
betekent het dan om lid zijn van de Kerk in deze tijd? Hoe staan gelovigen daar
tegenover? Hoe reageren zij op die wervelstorm van revolutie? De tekenaar heeft
de indruk dat ze zwak zijn van moed en klein van kracht, weinig doortrokken van
consequent en onverschrokken handelen naar hun belijdenis.
Vorig
jaar werd de Gereformeerde Jeugdbeweging ontbonden. De week daarvoor werd
Patrimonium overgeschakeld naar het NAF. De VU is gesloten. Bij een overval worden
de aanwezige studenten en docenten meegenomen. Onder de gevangenen is ook M.
Grosheide, directeur van de VU. De ‘opruiming’ geschiedde, en nog steeds gaat
dat door, in een niet bij te houden tempo.
De
kerk staat nog, maar naar de kansels van de kerken gaan dreigende blikken en
daar blijft het niet bij. De kansel wordt als een van de gevaarlijkste
bolwerken geacht tegen het nationaal socialisme. Menig predikant boet binnen de
celmuren voor zijn getuigen tegen deze geest. Ook blijven regelmatig plaatsen
in de kerk leeg van kerkmensen die het leven in vrijheid hebben moeten
verwisselen voor dat van gevangenschap.
In
de Raphaelpleinkerk van de alweer zo lang gevangen ds. Sietsma gaat ds.
Schippers van Rotterdam voor. Uit volle mond zingt men mee:
“Hij vertrouwt op Gods genade.
Hij vreest voor schande, leed noch schade
Wel ondersteund zal hij niet wijken
Tot hij zijn vijand ziet bezwijken.”
Als
de tekenaar, die ook ouderling is in de gereformeerde kerk, gereed staat om een
huisbezoek te brengen aan een zeer nationaal socialistisch getinte broeder en
zuster (hun zoon strijdt aan het Oostfront), bidt hij God om wijsheid om de
moeilijke opdracht van deze avond naar Zijn wil uit te kunnen voeren.
Op 14 september staat in De Standaard de volgende advertentie:
In Duitsland overleed op 7 Augustus 1942
onze innig geliefde onvergetelijke man en vader ds. Kornelis Sietsma, in leven predikant
bij de Gereformeerde Kerk van Amsterdam Zuid, in de leeftijd van 45 jaar.
In
de kerk van de tekenaar verliezen ze een van de meest op de voorgrond tredende
ouderlingen, J. Visser. Hij is overleden buiten het bereik van die hem lief
waren, in barre eenzaamheid. Niemand, zelfs niet bij zijn graf, mag van laatste
eer spreken, noch een laatste liefde betonen. Hard en bar en bang is deze
oorlog. De gebeden stijgen op in de kerken tot God om uitkomst. “Here, denk aan
Uw ontferming over deze wereld. Er zijn zeeën van leed.”
Een
artikel in De Waag van Marcel van de Velde over
Romantiek en Nieuwe
Tijd
is geschreven naar aanleiding van een essay van dr. Huebner over De
Romantische Schilderkunst in de Nederlanden:
“De politieke ideologen en de practici van
onze dagen doen er verstandig aan hun geest door dat boek te laten bevruchten.
Holland van nu heeft een les te leren. De les van de huidige omwenteling is dat
Holland zijn intellectualistisch individualisme moet verloochenen en zijn
puriteins cerebralisme moet afzweren.
We moeten terugkeren tot de oud-Nederlandse
oergrond waarvan schilders en dichters vroeger getuigenis hebben afgelegd. Het
anarchistisch Calvinistisch verstandsleven leidt naar de volksdood. Slechts het
Germaans, natuurlijk gemoedsleven kan Holland terug leiden naar de diepe
levensbronnen.”
Voor
de tekenaar zijn die felle woorden tegen het Calvinisme zwaar geschut.
Dergelijke artikelen en zulke uitspraken missen hun inwerking op zijn
bewustzijn niet. Ze doen hem beseffen dat de totale oorlog ook in geestelijke
betekenis ontbrand is.
Hij
citeert uit hetzelfde blad een gedeelte van een artikel van de vroegere
gereformeerde predikant dr. Van der Vaart-Smit. Deze schrijft, naar aanleiding
van het voorlezen in de kerken van een protest tegen allerlei
overheidsmaatregelen:
“De joodse medeburgers komen natuurlijk
weer eens nummer 1. Is het voor de kerkelijke leiders nog steeds geen probleem
geworden dat de joden een eigen volk zijn en dat dit volk oorlog heeft met
Duitsland? En moet een christelijke kerk opzettelijk in dit probleem positie
kiezen? Als de geestelijke heren nu eens één keertje, al was het na drie jaren,
zich verkloekten om ook af te keuren het gevangen nemen en houden van de 10.000
in de meidagen van 1940, dan zou er althans één regeltje Christelijke
onpartijdigheid in dit stuk hebben gestaan.
Niets echter. Niets over de moordaanslagen,
niets over het gevaar van het bolsjewisme, niets over… nu ja het loont de
moeite niet de Moriaan te wassen. Het was zondag 21 februari één stuk
eenzijdige, partijdige politiek, gespeend van waarachtig Christelijk besef.
In naam van God en ten behoeve van een
slechte politiek plegen ze moord op de zielen van tienduizenden kleinen en
groten. In plaats van het brood des levens, waar zij naar hongeren, ontvangen
ze stenen.”
Op
dertig april wordt het Paasevangelie gebracht in een donkere wereld, in de
preek van ds. D. Sikkel. Hij voert de gelovige luisteraars door de schemering
naar het licht. De ontroerde man doet zijn best om de gelovigen in die opgang
mee te nemen. Er is heel wat voor nodig om gebonden, gevangen mensen te
doordringen van het opstandingslicht.
In
december 1943, midden in het branden van het wereldgebeuren is er een vergadering
in de verduisterde Buiten-Amstelkerk met prof. Berkouwer als spreker. Het gaat
over beslissingen van de Gereformeerde Synode. De tekenaar is ervoor uit drukke
werkzaamheden gebroken. Het betreft immers belangrijker zaken dan zijn eigen zaakjes.
Prof. Berkouwer vat heel de kwestie zo samen: Het Verbond en onze kinderen,
daar gaat het over. Het vlotte betoog van deze synodevoorzitter gaat over de
geloofsbelijdenis. Een bezwaarschrift van enkele broeders wijst hij af.
Al
menig uurtje heeft de tekenaar aan de betreffende kwesties gespendeerd. Het
gaat om de gereformeerde kijk op het Verbond, op het Koninkrijk Gods. Er zijn
geschillen gerezen en er gaat onrust door de kerken tijdens het verloop van de
synodehandelingen. Die onrust is nog niet weg. Het is in de wereld nog lang
geen vrede, maar in de kerk is het ook strijd. Strijd om het juiste verstaan
van Gods Woord.
In
De Heraut van februari 1944 (een andere krant is er niet meer) leest de
tekenaar over de gebeurtenissen op politiek gebied en in het kerkelijk leven.
De Synode heeft haar uitspraken over het genadeverbond bindend verklaard voor
iedereen. De bezwaarden verzetten zich daartegen. Verleden week is de Synode in
spoedvergadering bijeen geweest. In De Heraut werd gesproken van een
dreigende kerkscheuring. Deze wordt door prof. H.H. Kuyper, wanneer ze
werkelijk gebeuren zou, geschoven op rekening van de twee hoogleraren, prof.
Schilder en prof. Greydanus.
Van
prof. Schilder krijgen we de laatste jaren zo goed als niets meer onder ogen.
Zijn pen is hem uit de handen geslagen door de bezettingsautoriteiten en
hijzelf behoort al lang tot de steeds groter wordende groep van onderduikers.
Toch is er van hem een stuk ter Synode in behandeling. De stukken en
bezwaarschriften gaan om moeilijke en nauwelijks te onderscheiden
geschilpunten. Doop en verbond zijn daar het middelpunt van.
In
april 1944 is de schorsing van prof. Schilder een feit. en rekent de tekenaar
zich steeds consequenter tot de bezwaarden. Met een paar vrienden verzoeken ze
de kerkenraad: Maak die schorsing ongedaan; trek de bindend verklaring van de
leerbeslissingen in. De Amsterdamse kerkenraad geeft dat verzoek inderdaad door
aan de synode.
In
juni 1944 staat een uitspraak van prof. Grosheide in De Heraut. Hij
geeft een beschouwing over pogingen die gedaan worden om tot andere
formuleringen te komen dan de Synode:
“Geen Synode is onfeilbaar. De mogelijkheid
moet openblijven dat ze zich heeft vergist. Wat ze wilde uitdrukken kan wellicht
beter worden uitgedrukt. Doorgaand dogmatisch onderzoek blijft geboden.
De plaatselijke kerk moet echter
voorzichtig zijn. Tegen het geformuleerde dogma bezwaar maken is ernstig.
Plaatselijke kerken moeten zich zo lang mogelijk van het zelf geven van
dogmatische uitspraken onthouden.”
In
een ander artikel:
“De synode heeft niet anders gedaan dan wat
ze geroepen was te doen. Ze deed haar uitspraken met algemene stemmen. Dan moet
men de Synode niet vragen haar standpunt te herzien. De broeders die bezwaren
hebben, moeten zich ernstig bezinnen of ze die bezwaren niet behoren op te
geven.”
En nog eens prof. Grosheide in De Heraut van juli 1944:
“Prof. Greydanus en prof. Schilder zijn
niet geschorst of afgezet om de leer, maar om hun optreden in de kerk. Het is
hun plicht zich aan de besluiten der Synode te onderwerpen. Dat hebben zij niet
gedaan.”
De
tekenaar verzucht: De kerk, het veiligste van ons leven, ’s Heren huis op
aarde, staat te wankelen. Hij moet wat doen. Een brief aan de kerkenraad
schrijven. Positie kiezen. Het duurt nog tot eind 1945. De oorlog is voorbij
als in de mededelingen van de Gereformeerde kerk van Amsterdam-Centrum te lezen
staat:
“Aan de gemeenschap der Kerk hebben zich
onttrokken ……”
en dan volgen alle namen en het adres van het gezin van de
tekenaar.
**********
1944
Het
oorlogsgebeuren wordt gekleurd door spannende invasieverwachting. Churchill
heeft gezegd dat er voor medio maart grootse en ongekende militaire
ondernemingen zullen plaats hebben. De geallieerden staan dicht bij Rome, waar
verbitterd gevochten wordt. Rommel vestigde zijn hoofdkwartier bij Breda. In
het Oosten staan de Russische legers al in Polen en in Estland. Berlijn heeft
de laatste tijd ontzettende bombardementen te verduren. Groot is dus de spanning.
Wat zal er gaan gebeuren?
In
februari 1944 klinkt buiten de schrille dissonant van het luchtalarm. Ook uit
verschillende streken van het land spreekt onrust en dreiging. Het betreft
allerlei alarmerende maatregelen van de bezettende macht die blijkbaar steeds
concreter op een komende invasie rekent. Een zwaard van Damocles hangt boven de
toekomst van Nederlands geluk.
In
juni en juli ontwikkelen de grote gebeurtenissen van de oorlog zich met
schokken, steeds dichterbij, en, naar men nu concreter gaat hopen, naar het
einde. Een van de schokkende dingen was verleden week de aanslag in het
hoofdkwartier van “de Führer” die ternauwernood aan de dood ontkwam. Volgens de
laatste berichten van de krant naderen de Russen de stad Warschau.
Met
een decreet van Hitler zelf is in Duitsland de totale mobilisatie van alle
arbeidskrachten aangekondigd, zowel in Duitsland alsook in de bezette gebieden.
In Frankrijk wordt een ontzaglijke strijd gevoerd. Daar neemt de geallieerde
opmars vooralsnog niet bepaald grote afmetingen aan. Het nieuwe Duitse wapen,
de V-I, legt dag en nacht zwaar vuur op Londen en omstreken.
In
september ’44 zitten ze in de huiskamer bij elkaar. De drie kinderen liggen
rustig in hun bedjes te slapen, warm en wel verzorgd. Buiten is het guur
geworden en stormachtig na een heerlijke augustusmaand en het prachtigste
zomerweer. Het is alsof de winter ineens voor de deur staat.
In
grote tegenstelling tot de rust in huis, staat de grote onrust in het
wereldgebeuren. De geallieerde opmars komt met sprongen in de richting van
België de laatste dagen. Nu wordt al in België gevochten. Heel Frankrijk is
oorlogstoneel. Als dat zo doorgaat kan over een paar dagen ook in Amsterdam de
strijd zijn terrein krijgen. Nu is het nog rustig tussen de wanden van het
vriendelijk huis van de tekenaar, waar de kinderen rustig ademen in hun eigen
bedjes, maar morgen of overmorgen?
De
uitzonderingstoestand houdt iedereen al om acht uur ’s avonds binnenshuis. Al
een week lang gaan de berichten over de strijd der geallieerden vlakbij de
grens van Zeeuws-Vlaanderen. Hulst zou gevallen zijn. Dikwijls gaan de
gedachten van de tekenaar naar die streek en naar zijn geliefden die daar
wonen!
Hoe
zal het met hen zijn? Hij weet het niet. Ze hoorden meer dan veertien dagen
niets van hen. Elke verbinding is verbroken. Post komt niet door. Hoe zal het nu
zijn met dat landschap waar hij toen zat te schilderen?
Door
onderwaterzetting is al veel verwoest. Hoe zullen de verwoestingen zich uitgebreid
hebben? Zijn vader en moeder, de ouwe mensjes, hoe zullen ze de dagen en de
nachten van de voorbije week doorleefd hebben? Zal broer Jaap uit Vlissingen in
veiligheid zijn bij zijn vrouw en kinderen in Axel? De BNO bevestigt dat op
meerdere plaatsen van Nederland (Tilburg, Eindhoven, Nijmegen, Tielerwaard enz.
worden genoemd) geallieerde luchtlandingstroepen neergekomen zijn.
Overal
op straat worden mannen en jongens gegrepen. In de Zwanenburgerstraat bij het
verlaten van een lijstenfabriek waar de tekenaar een boodschap deed, zat ook hij
even midden in het gevaar. Om de hoek van de straat kwamen, na het knallen van
geweerschoten, mensen aangehold. Toen hij zijn fiets omkeerde om de straat aan
de andere kant uit te rijden, versperde daar een gehelmde en gewapende ‘grüne’
de uitgang. Door een zijstraat en een omwegje kwam hij op het Rokin weer in
veiliger zone. Als hij een boodschap in de binnenstad moet doen, houdt vrees
voor razzia’s hem voortaan terug.
Ze
leven in de grote verwachting en zien elk ogenblik uit naar nieuws.
Op
zondagochtend, onderweg naar de kerk, komen er waarschuwingen: Het schijnt niet
veilig te zijn! Op alle gezichten is spanning. Bij elk geluid van een automotor
een schichtige blik. Meerdere mannen en jongens keren terug naar huis. Het is
een ongewone dienst, gespannen van de zenuwen, ook door een mededeling van de
kansel aan het begin van de dienst: dat er mensen worden weggehaald in de
Willebrorduskerk. Even later wordt dat door ds. Kunst weersproken: Na onderzoek
blijkt dit niet waar te zijn.
Staande
zingen ze aan het eind: “Een vast burcht is onze God, een toevlucht voor de
Zijnen.” De kleine Annie, gevoelig kindje, moet onder de dienst zachtjes, maar
soms hevig huilen. Aan het eind van de dienst staan zijn kindertjes aan
weerskanten tegen de tekenaar aan. Piet, kleine beweeglijke wildebras, heeft
geen notie van wat er om hem heen in de kerk aan ernstigs te doen is. Hij loopt
met zijn glundere gezicht boven zijn blauwwitte matrozenpak parmantig aan de
ene kant. Annie als een vogeltje dat zich in de grote wereld onveilig voelt,
schuilt aan de andere kant dicht tegen hem aan.
Een
fleurige, sprekende film is de droom die de tekenaar droomt over Axel in
vlaggentooi. Er was uitbundige vertoning van oranje en vaderlandsliefde op de
bevrijde geboortegrond. Mocht het waar zijn! Kon hij maar even om een hoekje
kijken.
Er
hangt een geladen sfeer over de overigens stralende septemberdag. Er is
onzekerheid. De straat is onveilig. De spoorwegen staan stil, zijn in staking.
Af en toe is er wat geronk van vliegtuigen in de lucht. Een zware dreun wordt
ergens gehoord.
Als
zwaartepunten uit het nieuws: de hevige strijd met luchtlandingstroepen in
Arnhem, Nijmegen, Eindhoven, Neerpelt. Ook een bericht over een zware
afweerslag aan de mond van de Schelde. Is dat tussen Vlissingen en Breskens?
Plaatsnamen worden hier niet bij genoemd. Het gelande aantal
luchtlandingstroepen en valschermjagers moet groot zijn. De krant meldt:
“Omtrent de strijd in het
Belgisch-Nederlands grensgebied meldt het internationaal informatiebureau dat
de Canadese strijdkrachten op twee plaatsen, namelijk in het gebied van Sas van
Gent en ten oosten van Axel, getracht hebben het bruggenhoofd aan de monding
van de beneden-Schelde binnen te dringen.
Bij Sas van Gent bleven de aanvallers in
het versperringsvuur der zware Duitse batterijen steken en bij een door een van
twee kanten ondernomen tegenaanval der Duitse troepen werd een Canadees
bataljon omsingeld.”
Het
is nuchtere krantentaal, waaruit misschien boekdelen van leed en schrik en
spanning spreken. De tekenaar voelt pijnigende onzekerheid over zijn geliefden
daar te midden van de verschrikkingen. Alles wat hij onderhanden heeft lijkt
onbelangrijk bij die gedachte aan dood en verderf, aan levensbedreiging van het
dierbaarste wat je naast vrouw en kinderen op aarde hebt: vader en moeder en
broers en zusters met hun kinderen.
Midden
in deze hectiek staan een paar schilderijen onafgewerkt omdat hij er op uit zou
moeten voor het leggen van de laatste hand. Het schilderij van de boerderij
Burggraaf wacht. Ook moet hij nog een boerderij afmaken in de polder tussen
Aalsmeer en de Nes. Verkoop in de kunsthandel staat vrijwel stil.
Thuis
is nog werk in overvloed, zoals de laatste pose van het portret van de heer De
Jong jr. in Krommenie en voor Forma het schilderij Broek in Waterland.
En Kijkje op Axel voor de tante van Cor Versluys. Verder heeft hij
onderhanden een portret van ds. Van ’t Veer (schilderij) en een tekening van de
vrouw van N. Blom. In bestelling is nog een portret voor P. Gastelaars.
Tenslotte zijn er nog verscheidene tekeningen en boekomslagen.
Nooit
had de tekenaar zoveel en zo veelbelovend werk.
Was
het eerst nog gissen hoe concreet het oorlogsterrein nabij Axel gekomen was, eind
september weten ze meer. De berichten melden namelijk dat Sas van Gent, Axel en
Terneuzen door geallieerden (Polen en Canadezen?) genomen zijn.
De
tekenaar en zijn vrouw maken er duizend gissingen over. Grote blijdschap? Of
groot verdriet? Zo lang als die strijd daar geduurd heeft! Het oorlogsmonster
moet wel vele rauwe sporen en diepe wonden als nasleep hebben gemaakt. Wat
zullen de gezichten van hun familieleden gezien hebben, wat zullen de oren
gehoord hebben aan doodsdreiging, moordende oorlogsprojectielen? Mogen ze nu
opzien als bevrijden en geredden? God geve het.
In
Amsterdam en omgeving dreunen voortdurend met langere en kortere tussenpozen de
ontploffingen. In de havens blazen de Duitsers allerlei objecten op die niet
ongerept in handen der geallieerden vallen mogen. Tussen Arnhem, Nijmegen,
Tilburg en Maastricht schijnt nu het voornaamste gevechtsgebied te liggen. Daar
moet een ontzettende strijd woeden die gedeeltelijk op Duitse bodem gestreden
wordt.
Met
een teer gebaar en gevoel van ontroering pakt de tekenaar het handje dat lief
met een argeloos gebaar zich boven het wit van het lakentje naar hem uitstrekt.
Het handje van zijn kleine jongen. Wel beschut en verzorgd ligt hij in zijn wiegje,
in de gezelligheid van de huiskamer.
Verder
weg echter, op deze zelfde avond, op deze zelfde vaderlandse bodem, bij Arnhem
en Nijmegen grijpen handen in laatste doodskramp boven verminkte lichamen uit,
tussen kapotgeschoten huisraad of oorlogstuig. En daar is geen hand die
aangrijpt. Bittere eenzaamheid en vreselijke nood. Immers, Arnhem staat in
brand, zijn de berichten. Nijmegen moet één puinhoop zijn. Om een van de
belangrijke bruggen is man tegen man gevochten met bajonet en mes en tanks. Er
zijn veel gewonden en stervenden en lijken. Levens gaan daar ten onder,
kostbare levens verbloeden die eens met liefde diep verzorgd en beschut werden.
Dit drama van dagen is voor hun ogen verborgen, maar toch dichtbij.
Acht
oktober is broer Jaaps verjaardag. Hoe zou hij het maken? Viert hij deze dag
bij vrouw en kinderen? Walcheren wordt deze week voor een groot deel, enkele
malen per dag, overspoeld door het zeewater. Ook Vlissingen natuurlijk, broer
Jaaps woon- en werkplaats. Er gaan geruchten over evacuatie van Walcheren en
Zuid-Beveland. Zo goed als zeker is Westelijk Zeeuws-Vlaanderen nog
gevechtsterrein, maar Oostelijk Zeeuws-Vlaanderen niet meer. Zijn zorg daarover
is wat geluwd. Wel vraagt hij zich af ten koste van wat voor offers aan
mensenlevens de bevrijding is geschied. Nog woedt om Arnhem en Nijmegen en in
de richting Den Bosch in het dierbaar vaderland de bitterste strijd. Heel
Arnhem is door de bewoners verlaten.
*****
Op
een avond in oktober 1944 schrijft de tekenaar (‘wellicht voor het laatst
voorlopig’) in het licht van de elektrische lamp. Die zal de volgende morgen
niet meer branden. De levering van elektriciteit wordt stopgezet.
De
afgelopen week, waarin hij een schilderij voor boerin Middelbeek afmaakte, was hij
in de omgeving van Broek in Waterland op sjouw om turf. Hij sliep een nacht op
die boerderij waar hij het schilderij bezorgde (Kativou bij Volendam). Zo
waagde hij zich weer eens ver van huis. Ook deed hij Purmerend aan.
Tevergeefs
op turf uit, lukte het de tekenaar zowaar een paar mud steenkool te kopen bij
een schipper. Hij liet die bergen bij een boer. Er is een vervoersverbod voor
dit artikel en ook zo goed als geen vervoer. Hoe krijgt hij het thuis? Ziedaar
de grote puzzel. Hij was van plan er meteen werk van te gaan maken, maar
berichten over ongunstige voornemens ten aanzien van de Amsterdamse mannelijke
bevolking doen hem daar van afzien.
Er
zit in de oorlogshandelingen op Nederlandse grondgebied niet veel schot. Ze zitten
bij een soort kaarslicht en zijn genoodzaakt de avonden kort te maken. Zelfs zo’n
klein vlammetje is te duur en te schaars om het lang te gebruiken. Het is
november. De duisternis valt steeds vroeger in en de nachten worden langer.
Het
naderbij komen van een winter met oorlogsellende maakt hen bang. Alle
levenscomfort komt in het gedrang. Morgen of overmorgen wordt, na het beëindigen
van de elektriciteitslevering, ook het gas afgesneden. In dikke drommen staan
de mensen deze dagen in rijen om de voedselkaarten voor de gaarkeuken in
ontvangst te nemen. Die zouden warm eten moeten leveren.
Overigens
ligt de natuur vredig te ademen in een matte en zachte tintenweelde. Zijn
vingers jeuken om er met penselen en verf wat van weer te geven. Maar de handen
van de tekenaar moeten in een klauwende greep kilometer na kilometer z’n
kolenlast sturen en trekken en duwen door dat goddelijke schilderij van de
natuur. Die wordt beschenen door een vriendelijk zonnetje.
Op
huis gaat het aan, warmte voor de winter. Voor z’n lieveling, voor z’n kleine
jongetje en ook om zelf straks te kunnen werken in een draaglijke temperatuur.
Zo haalt hij met een bakfiets de kolen bij boer Mak. Wat is het een zwaar
karwei. Op de pont over ‘t IJ staan een paar schonkige paarden, de koppen droef
omlaag, op trillende poten uit te blazen nadat ze hun last, een wagen vol
bussen melk tot zo ver naar de bestemming hebben gezeuld. De tekenaar voelt
zich er net zo aan toe als die beesten. Ook hij dampt als een trekpaard, maar hij
komt veilig thuis.
Daar
worden ze opgeschrikt door een bomaanval betrekkelijk dichtbij. Ze staan op van
de gedekte tafel en met angstige kinderen zoeken ze een schuilplaats in de
gang.
Ze
zijn totaal afgesneden van elke verbinding met de familieleden in Axel. Ze
vieren op 31 oktober vaders verjaardag, zijn zeventigste, maar weten niet of
vader deze verjaardag zelf wel mag beleven.
De
dagen en de weken van de novembermaand volgen elkaar op als in een sombere
stoet. Na verschrikkelijke gevechten worden Noord-Brabant en Zeeland (nu op
Schouwen en Duiveland na) door de Duitsers prijsgegeven. Vlak om Amsterdam, en in
de steden Utrecht, Amersfoort en Rotterdam worden duizenden mannen weggevoerd.
Het
dagboek is vol. Vind maar eens een nieuw in deze tijd. Toch lukt dat, hoewel op
een zeer afwijkend formaat (waaruit de schaarste spreekt). Hij schrijft in het
licht van een tot lampje-zonder-glas gepromoveerd spirituslichtje. Ze verwarmen
de kamer met een noodkacheltje, gemaakt van een kubusvormig biscuitblik. Dat
voldoet om te koken reusachtig, veel beter dan de haardkachel waarmee ze een
paar martelweken doormaakten. Toch is het noodkacheltje voor de verwarming van
het huis onvoldoende. Na enkele dagen van stromende regens en gure
novemberstormen is dat goed te merken.
Het
begint flink kouder te worden. De tekenaar trek een paar werkjassen over elkaar
aan om zo, voor ze naar bed gaan, nog wat te kunnen doen. De uren waarop het
licht is, worden steeds minder, vooral bij dit sombere weer. Het zijn
schadelijke dagen voor zijn werk.
Er
gaat veel tijd heen met het doen van allerlei klutskarweitjes aan de kachel, in
de huishouding. De vragen van voedsel, warmte en kleding klemmen elk uur
opnieuw. Hoe krijgen ze de gewoonste zaakjes voor elkaar? Voor beschouwing
blijft niet veel tijd over. Als deze toestand nog lang duren moet, ziet hij van
het vullen van dagboekbladen niet veel terechtkomen. Maar zwijgen kan hij niet;
vandaar toch dit nieuwe begin met een nieuw en nog leeg dagboek.
Op
vier januari 1945 wordt de tekenaar 36 jaar oud. Ondanks zijn vaste voornemen
om alles op te schrijven, is het nu toch februari 1945 geworden voordat hij de
bladen weer voor zich heeft liggen en de pen ter hand neemt en beschrijft hoe
hij op de ochtend van zijn verjaardag ontwaakte op de hooizolder van boer
Kramer in Oosthuizen. Op drie januari keerde hij terug van Andijk waar hij 25
kilo aardappels en wat rode en witte kooltjes bemachtigd had. ’s Avonds om acht
uur stond hij in de stikdonkere avond met storm en regen voor de deur van boer
Kramer die hem gastvrijheid verleende.
Eerst
zat hij in de sfeer van de met kaarslicht verlichte kamer waar het spinnewiel
draaide en de kachel snorde. Daarna verbleef hij in de veel killere, maar in
tegenstelling tot het barre weer buiten, toch weldadig aandoende ruimte boven
de koeien op de hooizolder. Er overnachtten daar nog een paar Amsterdamse
zwervers, ook blijven steken in het barre weer.
Zo
gebeurt dat dikwijls langs die wegen van Noord-Holland. In eindeloze
opeenvolging met alle mogelijke voertuigen kom je ze tegen of gaan ze je
voorbij. Mensen uit de stad gaan naar buiten om voedsel. Ze zijn van honger en
ontbering vergeeld en vermagerd. Gezichten, waarop ondervoeding en
oververmoeidheid hun stempel drukken, spreken een droeve taal.
Zoals
nu in de steden honger en koude heersen! Voedsel en brandstof, dat zijn de twee
dingen die met de dag schaarser worden. Wat een verellendiging van het leven!
Dat ondervinden duizenden en duizenden nu aan den lijve. Gebrek staat als een
reuzenmonster voor de bewoners. Het bedreigt het leven elke dag opnieuw. De
duizenden voeren hun wanhopige strijd. Het is de mensen op die wegen van
Amsterdam naar boven in Noord-Holland en naar de Wieringermeer aan te zien.
Treurige tonelen spelen zich af.
Moeder
Krien is naar de kerk. In een moment van groot geluk speelt rechts van de
tekenaar zijn kleine jongetje in zijn wiegje. Dat wordt deze week een jaar.
Links aan tafel speelt Piet met een bouwdoos.
Annie
is bij de vrienden Bas en Mina in Aalsmeer. Zoals vele stadskinderen die
vanwege de nijpende voedselschaarste buiten zijn, ontbreekt ook zijn oudste
kind aan hun kringetje thuis. Veertien dagen geleden bracht hij haar. Het was
op uitnodiging van die kennissen zelf dat ze daartoe kwamen. Gode zij dank
behoefde hij niet een ondervoed kind weg te brengen.
Langs
allerlei ongedachte wegen komt nog het nodige voedsel hen in redelijke
hoeveelheid toe. Ook moeders spaarzaam beheer doet uit het dressoir weer
telkens pakjes en zakjes opduiken. Die dingen worden al schaarser en schaarser
en zijn niet meer te krijgen. Verder hoeft de tekenaar alleen maar de naam
Burggraaf te noemen. Voor altijd zal deze naam in herinnering blijven, evenals
de tochten langs de Amstel, door alle seizoenen heen en op alle tijden van de
dag.
De
winter houdt hem voortdurend met de meest prozaïsche dingen aan de gang. Hij
moet opstaan om van de steen waarop hij ze zo-even klein hakte, wat houtjes te
nemen en die in het wonderkacheltje te stoppen. De kookbus moet de grote kachel
vervangen. Hij geeft wel een flinke brandstofbesparing, maar eist voortdurende
zorg. Je moet er eigenlijk bij blijven staan om ‘m aan te houden, tenminste als
je op hout aangewezen bent en de kolen ontbreken.
*****
De
winter is nu voorbij. Nog steeds woedt de grote volkerenstrijd en is Nederland boven
de rivieren bezet gebied. De echte strijd woedt nu op Duitse bodem. Aan de Rijn
en aan de Oder? Hoe wordt er gesnakt naar het naderende einde. O, als deze
gruwel van verwoesting en van ontreddering, die als een storm nu al jaren over
de wereld raast, toch eens een einde nemen mocht!
Voor
het vuurpeloton vallen ze, zomaar aan de openbare weg, bij Zorgvlied en in het
Weteringplantsoen, bij tientallen. Ook vallen in de stad, ook in de Rivierenbuurt,
de mensen die hongeren en tekort komen, de verzwakten. De tekenaar ziet ze gaan
met knikkende knieën, vergeeld en vermagerd, onherkenbaar geworden, ook door zijn
straat, langs zijn huis.
Wat
doe je dan, als je dan zelf nog wat hebt? Als je in je eigen gezin door alle
moeite en door alle zorg heen het leven nog ziet bloeien? Telkens weer was er
de verrassing van uitgeholpen worden. Wat moet hij doen? Kan hij helpen, kan hij
delen, andermans nood lenigen? Bijna altijd is het een druppel op een gloeiende
plaat. Dit is een strijd waar hij moeilijk uit komt. Het lelijke beest dat
egoïsme heet, blijkt aanwezig te zijn. Kijk maar hoe gierig hij naar zich toe
kan graaien dat waarmee hij zich veilig meent te kunnen stellen. Is er niet de
neiging bij hem om de ander weg te stoten? Maar hij is toch zelf een drenkeling
die alleen bedacht is op zelfbehoud, eerder geneigd houvast te zoeken dan de
ander te helpen?
Een
mooie lentedag in maart is vol belofte en vervuld van verlangen. Als hij, hoe
onveilig ook op de weg, zijn tocht langs de Amstel maakt, ligt in het water de
vredige en kleurige lenteavond zich te spiegelen. Prachtig. Ondanks het feit
dat ‘uitkijken’ zaak is, drinken zijn ogen die stille pracht in.
Als
hij bij de zijweg komt richting Aalsmeer, had hij wel zo door willen rijden
naar Annie. In de verte ziet hij in grijze nevel een toren en huizensilhouetten
waarachter ergens zijn dochtertje is. Even zijn meisje zien nu? Even in de
oogjes kijken van haar die door de omstandigheden van hen is verwijderd.
Op
zo’n mooie dag lijkt de bange winter die ze achter zich hebben, een benauwde
droom die voorbij is. Tenminste op sommige momenten. Bijvoorbeeld op zo’n
ogenblik als hij, houtjes hakkend en op het ritme daarvan zingend in de morgen,
dan is hij er uit, er even bovenuit. Maar een uur later op dezelfde stralende
dag kan hij er weer midden in zitten als de kachel aan moet omdat anders het
eten niet klaar komt, terwijl hij voor het brandstoffenprobleem staat. Waar
haalt hij het vandaan?
Daarbij
komt nog: hij werkt in de huiskamer. Eigenlijk is dat onmogelijk, maar toch moet
het. Het is niet anders. Ze moeten een oude ‘poef’ slopen en vervolgens staat hij
over een rokende, stinkende kachel, terwijl moeder op stap is naar de centrale
keuken. Ze staat daar in de rij voor het afhalen wat op bon zus of zo te koop
is. Een paar maal al beleven ze wat van het Zweedse en het Internationale Rode
Kruis te krijg is.
Heelhuids,
of liever: sowieso thuiskomen is deze dagen een verheugende belevenis, een
reden om dankend neer te knielen. Op dezelfde weg zijn andere mannen en jongens
bij honderden opgepakt en op transport gesteld naar Duitsland. En bij honderden
en honderden worden er deze dagen fietsers opgevangen en van hun rijwiel
beroofd. De straat opgaan betekent risico’s nemen.
Ze
hunkeren in alle opzichten naar verandering. Zouden ze echt op de drempel staan
van een nieuwe toekomst? Volgens “men” worden er van Nijmegen tot Keulen, onder
dekking van een reusachtig rookgordijn, voorbereidingen (de laatste?) getroffen
voor een groot offensief. Zou dit dan het offensief worden dat de bevrijding
brengen zal??
*****
Als
op een mooie zomeravond ligt, na acht uur van mensen verlaten, de rand van de
stad in zilveren maanlicht. Zou zijn vader in Zeeuws-Vlaanderen, zo vraagt de
tekenaar zich af, op dit ogenblik ook niet opzien naar ditzelfde hemelgelaat?
In zijn gedachten ziet hij zijn vader gaan en staan, ziet hij zijn moeder
zitten in de maanverlichte schemer van de huiskamer. Oud mensje dat met haar
gedachten misschien bij hen is.
Zo
vliegen zijn gedachten door alle barricaden heen, en verlangt hij. Ach, hij
weet geeneens of ze er nog wel zijn. Datzelfde verlangen dat de tekenaar voelt,
zou dat wellicht ook daar in Aalsmeer zijn, bij zijn kindje? Zou Annie niet
verlangen naar al die eigen lieve dingen waarvoor hij even geen naam weet, maar
die je met het begrip “thuis” aanduid?
Zaterdag
voor Pasen wordt hij vroeg wakker. In de morgenschemer zou hij naar Burggraaf
gaan. De weg tot bij de Nes is onveilig wellicht. ’s Morgens vroeg werden er
enige weken geleden op die weg door de vijandelijke grünen gegrepen naar
mannen van bepaalde leeftijd, of naar de rijwielen van iedereen. Daardoor is er
de aarzeling tussen het nu gaan of tegen de avond, op welke tijd het wat
veiliger schijnt.
Toch
zit de tekenaar om half zeven op de fiets, met een portretje bij zich. Geen
onraad op de weg gelukkig. Bij Burggraaf kan hij niet terecht, maar verderop
lokt een bezoek aan Aalsmeer. Een plan dat hij ‘s morgens al overwoog en
verwierp, duikt weer op. Hij oppert het tegenover Krien. Willen ze voor Pasen
iets te eten hebben, moet hij wel bij Burggraaf terugkomen en dus besluit hij
naar Aalsmeer door te fietsen. Portretje kan hij wel op de terugweg die avond
bezorgen.
Zo
vervolgt de tekenaar zijn weg tegen de felle wind in naar de verblijfplaats van
z’n dochtertje. Tegen de lucht tekenen zich al duidelijker en steeds meer nabij
de silhouetten van watertoren en molen af. Daar komt dan uit al het vele en
vreemde het eigen gezichtje van zijn Annie. Door de wind komt ze aangehold.
Hijgend staat ze voor hem. Haar snoetje naar hem opgeheven met glanzende ogen
en in de lijst van de blonde haardos, verward dooreen gewaaid. Haar gezicht één
blij herkennen. “Vader!!!”
Een
boordevolle beker geluk is zo’n moment. Had hij maar de tijd en de woorden om dat
samenzijn daar te schetsen! Uitbuiten wilde hij het. Ze gaan samen naar het
dorp (tevergeefs) op zoek naar “kleppertjes”, schoeisel dat haar kapotte
klompjes en afgedragen schoenen moet vervangen. Gretig doen ze die boodschap om
met elkaar alleen te zijn. Haar koude kleine hand in zijn warme verstopt, lopen
ze de terugweg, tegen de bruggetjes van de Uiterweg op. In de tot een storm
aangegroeide wind is niet te fietsen.
In
een gesprek onder vier ogen worden Bas en de tekenaar in de glazen ruimte van
een van de kwekerskassen het er over eens: hij zal Annie mee naar huis nemen.
Het spijt de kweker, maar hun eigen voedselvoorraden raken ook uitgeput. Ze hebben
een erge tegenvaller gehad in de mogelijkheid van aanvulling ervan. Het spreekt
vanzelf dat, nu hij er toch is, de tekenaar voorstelde zijn dochtertje mee te
nemen.
“Dan
kun nu naar huis terug. Wat zal het een verrassing zijn. Je gaat terug naar je
broertjes. Maandag is Piet jarig. En je kleinste broertje zie je weer, waar je
zo voor opkwam en die je zo beschermde als je dacht dat ie niet genoeg te eten
kreeg. Van je eigen portie wilde je hem geven. Dan had je zelf geen trek meer,
zei je, Keesje mag die derde boterham best van me hebben. Of die laatste hapjes
pap van je bord.”
De
storm jaagt hen voor zich uit op de terugweg. Voorop wat jonge groente en een
grote bos bloemen, seringen en tulpen en datgene wat we met een grote omweg bij
B. ophalen. Annie zit achterop. Zo fietsen ze samen. Af en toe gaat het haast
te hard. Z’n ogen speuren vooruit op de weg. Polderwegen en de buitenwegen
langs de Amstel blijken veilig. Alleen in het zicht van de haven, vlak na
Ouderkerk, beginnen de waarschuwingen die steeds verontrustender worden. De
wind jaagt de woorden aan flarden: Verderop is fietsenvordering. Let op. En: Doodgeschoten..
daar verderop …
Maar
ze komen veilig thuis. In de stad blijken er inderdaad zware fietsenvorderingen
geweest te zijn. Het is een blijde thuiskomst.
*****
Dagen
en de weken aaneen stroomt groot nieuws de huizen binnen. Al hoopvoller heffen
de hoofden zich op. De bezetter heerst alleen nog in het westen, de provincies
Zuid- en Noord-Holland. Met het nader komen van de bevrijding leeft de sterke
hoop en de bruisende begeerte om vanonder de grote druk uit te komen die nu al
zolang over het leven ligt.
Terwijl
de tekenaar aan de Amstel schildert, zijn een honderd meter verder in angstige
spanning de boeren bezig een dam op te werpen tegen het onheilspellend hoog
rijzende water van de Amstel. De bange vraag die de mensen bezig houdt is of
ook deze prachtige polders, waar het vee het eerste gras eet, onder water
gezet zullen worden. Alle geluk wordt permanent overvleugeld door de schaduw
van dreigend onheil. In een moe makende spanning voltrekken zich de
oorlogsgebeurtenissen.
Iedereen
hunkert naar de frisse tinten van de driekleur. Die willen ze zien waaien over
een hersteld leven waarin de ogen zich vullen met tranen van weerzien. De
verbroken verbindingen zullen weer open zijn. Ach, hoe droom de tekenaar zich
middenin in deze barre werkelijkheid mooie dromen van vrede en vreugde en
vrijheid. De laatste week wisselt de hoop echter weer sterk zich af met vrees.
Eind
april worden de spanningen groter. De berichten zijn van dien aard dat het
beëindigen van deze vreselijke oorlog elke dag een feit schijnt te kunnen
worden. Vooralsnog lijkt de berichtgeving voorbarig. Op zondagavond negen uur
knallen geweerschoten. Die doen de straten – een poosje geleden nog met
opgewonden mensen gevuld – weer leeg en verlaten zijn. Nee, het lijkt
verstandig nog geen overmoedige dingen te doen van openlijk vreugdebetoon en
dergelijke. Men zal de tekenaar niet zonder meer onverdeeld uitgelaten en met
de massa op straat in uitbundige feestroes vinden. Niet dat zijn blijheid niet
groot zal zijn. O, hij zal het niet aankunnen, zo geweldig zal het zijn: geen
oorlog meer. Ze zullen ’s avonds weer naar buiten kunnen, zich vrij bewegen,
gauw iets van hun geliefden horen. Ze zullen op reis kunnen gaan. De
gevangenissen zullen opengaan. De honger, die in de stad duizenden slachtoffers
eiste, zal worden verdreven door de aanvoer van voedsel. Dat zijn de
verheugende gevolgen. Om nog maar niet te spreken van het grote goed van de
geestelijke vrijheid en weer een natie te zijn die haar publieke
levensbeschouwing niet langer opgelegd krijgt van de machtige nazi-buurman die
te vuur en te zwaard iedereen bedreigt die andersdenkend is.
En ja, nu is het dan zover.
ZE ZIJN BEVRIJD
Op
vier mei komt in hun verlaten straat ’s avonds om ongeveer half negen een
ongelooflijk bericht: Duitsland heeft gecapituleerd. De mensen, de gevangenen
die met dit prachtige zomerse weer om ’s avonds zeven uur al in hun huizen
opgesloten zitten, breken uit en gaan naar buiten, aarzelend eerst, dan wat vrijer.
Een wonderlijke avond wordt het. Stijf gearmd in de ongedwongen blijdschap leggen
ze hun reserves af. Dansen en springen willen ze, als kinderen uiting geven aan
ongebreidelde vreugde. Hier en daar komt een vlag te voorschijn. Die wappert in
de kille wind die bij het vallen van het donker opsteekt. Eerst luistert de
tekenaar nog naar de radio, bij Wim T. wiens portret hij onderhanden heeft.
Daar hoort hij zelf, door de koptelefoon in een Engelse uitzending in het
Duits, het bericht van de Capitulation.
De
mensen drommen samen, bespreken het grote nieuws. De volgende ochtend om acht
uur zou het echter pas ingaan, dus uiterlijk vreugdebetoon moeten ze nog even
uitstellen. Thuisgekomen steken ze een kaars aan en bij dat zachte lichtje
vieren ze feest. Een busje gecondenseerde melk, het laatste, komt tevoorschijn.
Zo ook de laatste paar lepeltjes chocola, nog bewaard uit de mand die hij van
de ouderlingen kreeg bij zijn thuiskomst uit het ziekenhuis, vier jaar terug.
Buurman Van den Heuvel deelt een sigaret mee, nog een echte Consi.
In
het halfdonker heeft hij wat hout gehakt op het trottoir en het wonderkacheltje
snort. En daar eten ze, midden in hongerend Amsterdam, hun Zweedse boterham met
een stukje kaas van Burggraaf bij een beker echte chocolademelk met suiker.
Daarna lazen ze de feestpsalm der dankbaarheid, psalm 103.
Annie
en Piet, getooid met oranje en het heerlijk rood-wit-blauw van de driekleur, staan
in de grote drukte van wachtende rijen aan de hand van hun vader. Zij beleven
iets van vroeger, van Koningin en Vaderland. In hoogtijdagen van vroeger kwam
dat tot uiting in de wapperende kleuren van de Nederlandse vlag. Het maakt de
vreugde in z’n hart tot een niet onder woorden te brengen geluk. “Ik heb u lief
mijn Nederland.”
Voor
de kinderen is dit iets geheel ongewoons, een allerwonderlijkst beleven. Deze
entourage, de wapperende vlaggen, de fleurige tooi van de nationale kleuren en
de feeststemming, voor de tekenaar oud en vertrouwd, is nieuw voor hen.
Ze
zien de Canadezen binnenkomen. In de Noorder-Amstellaan beleeft hij met zijn
twee kinderen de intocht van de bevrijders, gebruinde, wel doorvoede,
gemoedelijke kerels. Het barre oorlogstuig is overdekt met bloemen en afgeladen
met vrouwen en mannen, kinderen, meisjes en jongens die hen jubelend begroeten.
Als overwinnaars komen ze, vrijheid en voedsel brengen ze mee. Velen maken de
zegetocht naar de Dam mee, op allerlei soorten voertuigen.
In
een trieste rij ziet de tekenaar daarentegen in de richting Berlagebrug een rij
Duitsers, de verslagenen, de stad verlaten. Verdwijnt daarmee nu de donkerheid,
de angst, de honger die hun leven geboeid en gevangen hield, zoveel jaren lang?
Hij vindt het een nog niet te verwerken gedachte.
Zo
staan deze dagen boordevol spanning en niet in alle opzichten vreugdevol:
Schoten vallen er nog die mensen dodelijk treffen. NSB-ers worden opgehaald.
Zeker, zeker, het recht moet zijn beloop hebben. Maar de wraak zoekt z’n prooi
en de manier waarop de zuivering plaats vindt, is niet in alle opzichten
tegenover God te verantwoorden. Bij een grote samenkomst op de Dam spreekt minister-president
Gerbrandy. Het “rood” overheerst de vaderlandse kleuren. Volgens de tekenaar een
schaduw over het licht van deze Bevrijdingsdag. Het zal zaak zijn oren en ogen,
ook in deze blijdschap wijd open te houden. En nog iets: Gisteren waren de
kerken boordevol bij de nationale bevrijdingsdienst. Nu op Hemelvaartsdag zijn
er géén volle kerken.
Ze
hadden ze al gezien en gehoord, de grote vogels, bommenwerpers die in plaats
van verderf en dood, voedsel brachten. In grote hoeveelheden zijn de
levensmiddelen afgeworpen. En toch eist de distributie nog zoveel tijd dat de
eerste vrije week daarvan nog niets op hun tafel komt. Het is voor velen dan
ook nog feest met een hongerige maag. Het gezin van de tekenaar kan zich er
aardig doorheen slaan dankzij de uitweg langs de Amstel en de aardappelzending,
de laatste uit Stadkanaal die een vriendin per schip meebracht. Ze verlangen er
nu echter erg naar eens heerlijk brood te eten. Dat was erg schaars, 400 gram
in een week. Nu zal er ook in dit opzicht gauw verruiming zijn. Morgen zal de
distributie beginnen van de door geallieerde vliegtuigen afgeworpen pakketten
die allerlei heerlijkheden bevatten.
Nu
pas hebben ze een idee gekregen van wat de voedselbombardementen betekenden.
Met twee waterdicht verpakte dozen, die elk zeker vijf kilo wegen, komt de
tekenaar op een zondag thuis. Hun kruidenier Jac. Hermans had daar zijn zaak
voor open gesteld.
Wat
hebben ze grote ogen opgezet. Blijer verrast dan ooit een sinterklaassurprise
heeft gedaan, pakken ze de heerlijkheden uit: biscuit, een grote doos en nog
verpakt in vijf doosjes waarbij ingesloten karamels, een soort fruitreep en
suiker. Verder een bus spek, een bus groenten, een bus stamppot, Zout,
lucifers, melk, koffie-extract en 50 sigaretten. Met wat een gejuich begroeten
de kinderen dit alles. Wat knabbelen ze verrukt hun biscuitjes. Als ze, gewoontegetrouw,
beginnen met een biscuitje in tweeën en drieën te breken om te verdelen, zegt hun
vader:
Jullie
mogen nu naar hartenlust een paar hele biscuits opsmullen en een stukje fruit-bar
en een karamel. En dan de heerlijkheid van een schepje suiker in hun thee of
over de pap. In de loop van de week is er nog meer gekomen, nog meer biscuit:
maar liefst vijf keer negen ons! Een half ons echte thee en ieder een reep
chocolade. En een kilo reuzel. Een kopje koffie met suiker drinken ze. Het
pittige aroma van een Philip Morris sigaret is als een wierookwolk der bevrijding
om hen heen.
Verscheidene
Rodekruispakketten, met liefdevolle zorg ingepakt, hadden het gezin in
Amsterdam al bereikt, kort na de bevrijding, met daarin een paar korte brieven.
Daaruit sprak de bewogen stem van bezorgde harten. Van zijn vader:
“d.d. Axel, 4 mei 1945
Vanavond half negen komt bericht: Duitsland
capituleert, dus Holland is vrij. Daan en Krina, het gaat door merg en been:
dus ook onze kinderen in Amsterdam zijn vrij. Loof de Here, mijn ziel.
O, Daan en Krina, geef nu, als je kan,
spoedig bericht aan ons. Wij allen hier zijn gespaard gebleven en allen gezond.
De Here geve toch dat we het goede ook van jullie mogen horen.”
En van zijn oudste broer:
“We zijn toch zo blij, maar ook zo
ongerust over jullie. We bidden God en hebben dat elke dag gedaan, dat we van
jullie toch goede berichten mogen horen. Daan, Krina, laat het ons toch spoedig
weten hoe het met jullie en de kinderen is. Geef een brief mee aan koeriers of
soldaten. We zijn ongerust.”
Op
25 mei 1945 ligt er een briefkaart met het handschrift van zijn vader op de
tafel van de tekenaar:
"Jullie brief (via Eindhoven) met dank aan
God en tot onze grote blijdschap hebben we ontvangen en we konden daaruit zien
dat je allen goed waren en de Heer jullie door alle ellende heen geholpen heeft.
Wat was dat een opluchting.
Wat hebben we gebeden. De Heer heeft onze
gebeden willen verhoren en jullie allen willen sparen voor grote honger. We
hopen dat je nu voortaan ook voedsel mogen ontvangen. Wij, uw moeder en ik,
zijn goed gezond. Moeder is wel enige weken ongesteld geweest, maar is nu toch
weer beter.”
Slechts
na urenlang staan in lange rijen zijn de heerlijkheden die in distributie
komen, te krijgen. Naast blijdschap over de verbetering van de
voedselvoorziening, heeft moeder Krien de grootste moeite de zaak op orde te
houden en te krijgen.
Daarbij
is er nog steeds het geploeter met de kachel. Hout is bijna of geheel niet te
krijgen. Ze hebben nog wat cokes over van het mud cokes dat hij ruilde voor een
fles likeur, een paar maanden terug. De fles had hij gekregen via een leerling,
Piet Kamphuis op het Apollo-instituut. Met kerstmis deed diens vader, die een
wijnhandel heeft, hem daarmee een plezier, maar de kurk lieten ze erop.
De
tekenaar moet zich in het kleine huis kunnen concentreren. Zijn werk lijdt
eronder. Rust en orde in huis en om hem heen is nodig, maar ver te zoeken. Hij
werkt aan het ontwerp voor het grote defilé van het spoorwegpersoneel, dat in
de komende feestdagen dienst moet doen. Een interessant karwei, maar wat kost
het hem een hoofdbrekens. Vóór 28 juni moet het klaar zijn. Een vergadering en
nog eens een vergadering hebben ze erover met veel breedsprakigheid en
ambtenarenomhaal. Commissie zus en instantie zo; allemaal moeten ze er hun
zegen over geven. Dan weer zou het zelfs niet doorgaan en vervolgens ineens
weer wel en moet hij zich haasten en ploeteren om er nog mee klaar te komen. Verschillende,
even dringende dingen, moet hij ervoor laten liggen, zoals bijvoorbeeld
portretten en een landschap.
De
twee schetsmatig aangezette symbolische voorstellingen van de “onderduik” en de
“opduik” van het spoorwegpersoneel moeten uitgewerkt worden. Een klauw die uit
een hakenkruis schiet. Daaronder een rode-pet-drager van het spoorwegpersoneel
die onder die klauw - met voor zich uit gestrekte handen - een duik naar
beneden neemt. Een trein in vluchtige lijnen aangeven en het “vliegwiel met de
vleugels” die hetzelfde doen: onderduiken!
En
dan: het opkomen van personeel en locomotief onder wapperende driekleur enz.
Die speelse halfheden die niet storen, maar juist dat aardige effect geven die
een krabbel zo dikwijls hebben kan. De schetsen zijn berekend op overbrenging
op een plaat van 1,75 m bij 2,50 m.
Hij
maakte ook de schets voor de ‘Victorieplaat’ die aan het hoofd van de stoet
moet komen en die 2 m bij 3,5 m wordt. Er wordt onderhandeld met een decorateur
die bij moet springen voor de uitvoering in het groot. Alleen speelt hij het,
in de korte tijd die nog rest, niet klaar. Een vlot schetsje maken is nog heel
wat anders dan het uitwerken tot een voorstelling met levensgrote figuren.
Dan
wordt het werken voor het defilé van de spoorwegen ineens stopgezet. Plotseling
zou het defilé niet doorgaan omdat de koningin niet kan. “Maar je kunt er
rustig aan verder werken. Alles moet pas gebruikt worden wanneer de Koningin in
de stad komt. En dat zal niet de komende feestdagen zijn.”
Er
wordt volop gefeest in hun versierde straat, als er onverwachts een auto
verschijnt die hem de volgende avond mee zou kunnen nemen naar Axel, als hij
tenminste kans ziet een vergunning te krijgen om naar Zeeland te mogen gaan.
Dit lukt. Een doktersattest helpt hem daarbij. Hard gewerkt aan de versiering
van onze straat en weinig geslapen, staat hij nerveus en moe voor de dokter.
Een beetje rust buiten zou hem goed doen - en de dokter schrijft al. Met een
beetje omwegen lukt het vervolgens de benodigde vergunning te krijgen.
Eigenlijk
komt deze onverwachte reis naar Axel hem niet gelegen. Er staat veel werk op z’n
program. In grote haast heeft hij een dag of vijf gewerkt aan de al genoemde
versiering van de straat, voor de feestdagen. Vooral de grote erepoort,
ongeveer acht meter hoog, hield hem bezig. Leuk is het om die losse krabbel op
papier tot een werkelijk aardig uitgevoerde poort te zien worden. Maar dit
alles kost veel tijd en energie, en daarvoor ontvangt hij niet veel terug.
Timmerlui en ander vakmensen uit de buurt presenteren geen rekening aan het
eind. Maar ja, die werken daaraan in hun vrije tijd. De tekenaar laat er bijna
een week al z’n werk voor liggen. Hij doet het met plezier en het resultaat is
de moeite waard. Hun straat is, mede door de medewerking van bijna elke
bewoner, een feest voor het oog.
Eind
juni bezoekt hij voor het eerst na de oorlog Axel en hoort weer de bekende tik
van de klok van zijn kinderjaren. Om acht uur ‘s avonds vertrekken ze uit
Amsterdam en ondergaan een nachtelijke autorit over Apeldoorn, Nijmegen,
Tilburg en Antwerpen. Het ouderlijk huis, hoewel weer goed bewoonbaar en
voorlopig hersteld, is kapot, zijn vader gebogen en vervallen. Zijn moeder,
hoewel uiterlijk weinig veranderd, is nog beveriger dan ze al was. Duidelijk
dragen de oude mensen de kenmerken van de doorgestane spanningen.
M
aar geen enkel levensstengeltje brak. Hij ziet de foto’s van het bezoek van de
koningin aan Axel. Door de radio hoort hij dat de Koningin toch, bij verrassing,
naar de Rivierenbuurt gekomen is.
Bij
broer Piet en schoonzus Neel, onder het genot van een sigaar (Ik wist bijna
niet meer hoe die smaakten) hoort de tekenaar de oorlogsverhalen. De ernst van
het gebeurde illustreert zich in wat hij ziet op weg van Axel naar Hulst, aan
de zogenaamde Tweede Verkorting, tegenover de ook bijna geheel in puin
geschoten boerderij van S. van Hoeve. Daar staat de rest van wat eens een klein
spoorweghuisje was, bewoond door een weduwe met meerdere kleine kinderen. De
aangrijpende tragiek is te zien aan het beeld van afgebrokkelde muren, een
verkoolde boom met zijn afgebroken takken die zich aftekent tegen de blauwe
lucht. In het dode groen ziet hij de verwrongen overblijfselen van wat het vuur
overliet.
Voor
deze ruïnes staan de kleine, witte kruisen voor de daar gevallenen. Poolse
namen van jongens uit dat verre land, die gevallen zijn voor de bevrijding van
Axel. Hij zou dat willen tekenen, dat oorlogsbeeld. Te midden van het in volle
bloei weer opgekomen leven, de wuivende korenvelden, staat dat monument der
verschrikking, dat schrille beeld van dood en verderf. De graven van gevallen
helden.
Er
ligt een helm bij, gedeukt en gebutst. Huiveringwekkende gedachte; hoe de
drager daarvan, plots getroffen, neergestort zal zijn. Wat aangeharkte aarde ziet
hij en in een glazen jampotje wat bloemen om die helm heen en voor het kleine
witte kruis. Dat is alles nog wat herinnert aan een eens gekoesterd warm leven,
dat lief had en geliefd werd. Dat een moeder had of een vrouw. Ver weg wordt om
hem getreurd, wordt tevergeefs gewacht.
Begin
juli, in een nachtelijke rit met een auto voorzien van een ster, keert de
tekenaar (weer via België) over Turnhout, Den Bosch, Arnhem en Apeldoorn,
terug. Eerst met een vrachtwagen tot Hedel, even boven Den Bosch. Vanaf het
totaal stukgeschoten plaatsje Hedel gaat hij per fiets verder. ’s Morgens voor
vijf uur vertrekt hij en ’s avonds om half tien komt hij in Utrecht aan, in de
Herman Modedstraat, bij zijn schoonouders. De volgende morgen kwart voor zeven zit
hij weer op de fiets, op weg naar Amsterdam. Zo komt hij weer thuis, met een
fiets, terwijl hij zonder vertrokken was.
Half
juli schrijft de tekenaar in zijn dagboek dat er een klein ding is (eigenlijk
te gek voor woorden), een verandering in z’n uiterlijk, dat verwarring geeft. Nu
blijkt dat hij in oorlogstijd documenten vervalste. Sinds de vervalsing van z’n
eigen persoonsbewijs onder de Duitse bezetting had hij een snor en baardje
laten groeien. Iedere ontmoeting in de afgelopen maanden was een confrontatie
met de kritische blik van mensen. Die komen blijkbaar direct in het geweer
tegen de afwijking van het gewone. In elke nieuwe ontmoeting had hij dat te
verduren. Soms voelde hij zich daardoor als een student in de groentijd. Bepaald
prettig vond hij het niet om iedere keer op te vallen.
De
ontmoetingen in Axel gaven natuurlijk ook de nodige variatie van oordeel.
Meestal was de ontmoeting gekenmerkt door een zekere hilariteit. De indruk die
men uitdrukte, varieerde van zachte goedkeuring tot de felste afkeuring of
zelfs tot zure spot. Zelf vond hij het een oefening in karakter om dat alles
langs zich te laten heengaan. Steeds vaster stelde hij voor zichzelf de
conclusie dat deze aanvulling van z’n gezicht niet kwaad was. In die mening wordt
hij versterkt bij z’n bezoek aan de teruggekeerde meesters: Rembrandt, Vermeer,
Hals, enzovoort, in het Rijksmuseum. Daar is bijna niet één mannengezicht
zonder baardje of knevel te zien. In die tijd was dat in elk geval gewoonte en
de meest koppen sierde het.
Toch
scheert hij zich glad; hij keert terug tot ‘de gladde gewoonheid’. Het
bijhouden van deze haargroei brengt hem ook te veel en te lang voor de spiegel,
vindt hij. En dan dat “opvallen” en die ongevraagde beschouwingen over z’n
facie beginnen hem te vervelen. Breng ik hiermee een tol aan de burgerlijkheid?,
zo vraag hij zich af.
Sommige
mensen zeggen: Het andere stond je beter. Zelf vindt hij dat ook. Hij
vergelijkt zich soms met een kaalgeplukte kip. Maar de noodzaak om in
overeenstemming met z’n persoonsbewijs tien jaar ouder te lijken is er niet
meer.
Eind
september 1945 vertrekt hij van het Amstelstation op weg naar Axel om daar de bevrijdingsfeesten
mee te maken. Er wordt herdacht hoe een jaar geleden de Polen Axel hebben
bevrijd. Die Polen, een restje van de velen, zijn daar ook. Jonge mannen die
ontspannen en zonder wapens feest komen vieren. Ze worden liefderijk voor enige
dagen opgenomen in de gezinnen. Ingetogen doen ze het, die ruige kerels met hun
zachte gezichten. Aan de Tweede Verkorting verrijst het monument voor de
gevallen kameraden.
Zijn
moeder, verjongd en verfrist, ziet hij het feest meevieren. Wat meer en
steviger eten heeft haar goed gedaan. Een jaar terug zaten zijn vader en moeder
tegen elkaar aangedrongen als bange musjes in doodsangst. Nu zit zijn moeder op
haar knieën op de weide van buurman Den Hamer tussen de kinderen die onbezorgd
en blij hun feestspelen doen. Vader ook. De tekenaar geniet van dit beeld: De
zon over een groene wei, waarin kinderen en ouderen uit de straat samen zijn
voor zaklopen, stoelendans en appelhappen. Broer Jan leidt het spel. Hij is voorzitter
van het straatcomité. Hij noemt het Gods glimlach.
Als
in december 1945 de winterkou en de eerste sneeuw valt, worden de
kolenaanvragen gehonoreerd. De tweede twee mud hebben ze binnen, één mud
verstookten ze al. Als hij zijn aantekening terugslaat op vorig jaar deze tijd,
wat is zo’n simpele mededeling dan een blij makend gebeuren. Er worden weer
kolen thuisgebracht. De haardkachel brandt weer. Verleden jaar gingen ze kolen
zoeken langs de spoorbaan, of rijshout. Met een begerige blik speurden ze een
vuilnisbelt af of er ook wat brandbaars bij lag, matten of vloerbedekking
bijvoorbeeld. En eer ze hun potje gaar hadden en wat warmte in huis kregen...
Nu
steken ze het gas aan en knippen het elektrisch licht op. Er zijn geen
afmattende storingen meer met problemen van ogenblik tot ogenblik: hoe komen ze
aan de allereerste levensbehoeften, warmte, eten, enzovoort. Nu lopen die
dingen weer haast als vanzelf. Hij kan met z’n kleine jongen door de kamer
dansen, ervan genieten dat ze weer lekker smullen kunnen. Ze hebben volop
heerlijk brood en nog zoveel daarbij.
Neem
nou St. Nicolaas. Die glundere snuitjes ‘s morgens vroeg. In het licht van z’n
bureaulamp, op z’n bureau, netjes met rood papier afgedekt staan de
heerlijkheden. Voor kleine Kees staat op een tafeltje apart zijn deel. Wat een
plezier. Momentopnamen om voor altijd vast te houden mooi. Die schatten, alle
drie hun vreugde op hun manier uitend. Kees direct graaiend met z’n kleine
klauwtjes, z’n mond volproppend tot er niets meer in kon. Piet angstvallig
wakend, in afweer tegen Kees zijn spulletjes beschermend om ze de hele dag, het
lekkers dan, ongerept en ongeroerd ten toon te laten staan. Annie, die al iets
meer weet van St. Nicolaas, toch ook weer weg in de verrassing van het ogenblik
en in het geheimzinnig gezellig lekker leuke van alles.
*****
In
februari 1946 neemt de tekenaar in de Tuinstraat in Amsterdam-Noord deel aan een
spannend gesprek. Als onderwerp en grote vraag komt naar voren de figuur van
Han van Meegeren, veelbesproken in de kunstwereld van deze tijd. Een van de
aanwezigen is Koning, binnenhuisarchitect in spe, die een opdracht heeft voor
een monument voor gevallen illegale strijders. Deze komt ter illustratie van de
capaciteiten van Van Meegeren aanzetten met een verzamelwerk: het album dat Van
Meegeren in de oorlogsjaren opdroeg aan Mein Lieber Führer Adolf Hitler.
In dat album staan grote reproducties van Van Meegerens voornaamste werk.
Hieromheen
ontspint zich een hevig debat waarin de heer Sanders de felste kritiek voerde
waarmee de tekenaar het geheel eens is. Een meneer Edel voert de rol van
verdediger en bewonderaar van Van Meegeren. Er komen ter vergelijking voorbeelden
van het werk van Jan Mankes, J. Sluyters, Rodin, Frans Hals en natuurlijk
Rembrandt op tafel en tenslotte het aan de wanden prijkende en uit
portefeuilles opgedolven werk van Sanders.
Heer
Edel krijgt zoveel indrukken te verwerken dat hij op een gegeven moment
krijtwit wegtrekt in z’n gezicht. Met een glas water en een poosje rustig
zitten moet hij bijkomen. De dikke rook uit de dampende pijpen en sigaretten
zal daar het zijne wel aan bijdragen.
*****
In
juli 1947 is de tekenaar 38 jaar oud. Hij besluit een brief te schrijven aan de
directeur Bruins Slot van het dagblad Trouw:
“Mijnheer,
Wellicht
hebt U vernomen van mijn bespreking met de heer De Ruig betreffende de door mij
in de illegaliteit ontworpen kop van Trouw en mijn verzoek om nu achteraf een
vergoeding daarvoor te mogen ontvangen. Mijnheer De Ruig wees mij er op dat U
met de zaken van Trouw uit die illegale periode op de hoogte bent en dat deze
kwestie dan ook, nadat U uit Indië zou zijn teruggekeerd, met U besproken zou
worden.
Ik
kreeg echter een brief waarin mij geadviseerd werd mij te wenden tot de
Stichting Trouwfonds, Keizersgracht 476, Amsterdam. Het komt mij voor dat
hiermede een weinig uitzicht biedende weg wordt gewezen. Een van de eerste
bedenkingen die men mij toevoegde bij de Stichting Trouwfonds was een opmerking
in geest van: “Meneer, als alle Trouwwerkers uit die tijd, bezorgers van de
illegale krant enz. enz. daarvan achteraf een rekening kwamen presenteren, dan
…”
Daarom
moge ik zo vrij zijn mij te wenden tot de Directie van de NV Dagblad Trouw. De
kop van Trouw in zijn tegenwoordige vorm, zoals die als vignet voor briefhoofd,
op reclameplaat en als krachtige blikvanger voor gevelreclame op allerlei wijze
voor de krant zich gebruiken laat, is door mij omtrent Dolle Dinsdag ontworpen
in overleg met mijn kort daarop gefusilleerde vriend, de heer S.J.P. Bakker.
Ondertussen
is dit gratis en gaarne als bijdrage voor de goede zaak geleverde ontwerp
gebleken een in eenvoudigheid afgeschoten pijl te zijn die doel heeft
getroffen. Het zal bij U dan ook niet op tegenspraak stuiten wanneer ik
vaststel dat mijn werk de zaak van Trouw tot nu toe ten goede is gekomen. En
ja, dat in bepaald opzicht de NV Dagblad Trouw mede hierdoor er beter van moet
geworden zijn. Daarom is bij mij, mede na ingewonnen advies de gedachte gerezen
dat ook ik hier wat beter van zou kunnen worden en dat het niet onbillijk of
ongepast zou zijn alsnog een beroep op de Directie te doen.
Ik
kan U met klem aantonen dat het niet bepaald uit weelde is dat ik met dit
verzoek tot U kom. Toch is mijn overtuiging dat het hier geen zaak geldt van
filantropische gevoelens. Zeer zeker zijn het redelijke en zakelijke motieven
die mijn verzoek billijken. Het is daarom ook dat ik vriendelijk, maar dringend
Uw Directie verzoek de mogelijkheid te willen overwegen tot een redelijke
vergoeding voor het bovenomschreven werk…”
Bovenstaand
kost veel tijd en gaan nog dikke strepen door. Het wordt afgekeurd, zeker nadat
hij het aan zijn vrouw Krien heeft voorgelezen. Met een grimmige walg van zichzelf
verscheurt hij het concept. Je bloot geven in je armoe, de fnuikende vernedering
daarin kan je aan de rand brengen van het ‘mensen naar de ogen zien’. Ooit
omschreef hijzelf de Calvinistische levenshouding in het propagandageschrift
voor de Gereformeerde Jongelingsbond Vrijwilligers Voor als volgt:
Kruipstand
of Rechtopstand?
Hij zei daarin dat ze geen mensen naar de ogen zien, maar
fier rechtop moeten staan.
Later
heeft de tekenaar evenwel een onderhoud bij de secretaris van de
Trouw-directie. De door zijn vriend Beudeker keurig getikte brief aan de
directie van Trouw over het ontwerp van de Kop van Trouw had die directie
bereikt. Men antwoordt hem dat, hoewel zij het zich niet verplicht acht, de
directie bereid is een zeker bedrag ter vergoeding beschikbaar te stellen. Tot
het bepalen van dat bedrag wordt hij tot een onderhoud met secretaris Kortlever
uitgenodigd.
Nee,
kopen wil men dat ontwerp van hem niet. Maar om van het over en weer schrijven
af te zijn, is men bereid een symbolisch bedrag te geven. In hun ogen is de
waarde van de kop gelegen in de continuïteit en daarin eigenlijk alleen. Uit
artistiek of/en technisch oogpunt, hoe ook op alle manieren toegepast en
succesvol gebruikt, kunnen ze er de door de tekenaar betoogde waarde niet van
erkennen.
En
toen kwam het dan: vijftig gulden. Nog even luistert hij naar de nadere
motivering en zegt dan, uiterlijk kalm: “Dit gebaar van een in propaganda breed
doende directie vind ik wel erg smal, maar ik zal dat in beraad houden.”
In
februari 1948 komt er van Trouw de opdracht om de Kop van het blad op de juiste
maat te brengen voor een neonreclame op het Trouwgebouw in Utrecht. Hoofdletter
1½ meter, de andere letters 1 meter hoog. Lengte van het woord: zes meter.
Tevens komt daar bij Trouw de mededeling dat er een folder in bespreking is
waarvoor de tekenaar de illustraties kan verzorgen. Dat alles moet zeer snel
gebeuren. Zodoende zijn er nachten dat hij om één uur nog bezig is en de
volgende morgen om zes uur verder gaat. Trouw laat hem dan niet meer dan een
uur of vier op bed. De tekening voor neonverlichting moet hij afleveren in het
gebouw van de Telegraaf waar behalve Trouw, ook Het Parool en De Volkskrant
worden gedrukt.
*****
November
1978 staat in het teken van het oorlogsverleden van de CDA politicus Wim
Aantjes. Plotseling komen televisie en radio met de meest opzienbarende
mededelingen over wat je zou kunnen noemen het heulen met de vijand in de
oorlogsdagen. Hij zou gesympathiseerd hebben met het nationaal socialisme,
vrijwillig zich in Duitsland hebben laten te werk stellen en zich vervolgens
gemeld hebben om dienst te nemen bij de SS. Verschrikkelijke feiten voor een
aan de top staand en algemeen geacht politicus.
Hijzelf
ontkent deze feiten niet, maar geeft ze een heel andere duiding. Hij zegt wel
fouten gemaakt te hebben in die tijd, maar niet fout te zijn geweest. Een
stroom van meer dan honderd ingezonden brieven in Trouw getuigen van
sympathie en meeleven met deze zo plotseling onder een vernietigend vonnis
gebrachte man. Van de ene dag op de andere, door een tv-publicatie, stort hij
van de top van eer in de ellende.
Dr.
De Jong is directeur van de instantie die de documentatie van het binnenlands
gebeuren tijdens de oorlog verzorgt. De feiten brengt hij voor de televisie aan
het licht. De gedachten van de tekenaar gaan terug naar die duistere tijd en hij
vraagt zich af: Wie was ik? Wat deed ik? Wat liet ik na?
*****
In april
1979 ziet de tekenaar de
veelbesproken oorlogsfilm Holocaust. Hij vindt het hier en daar niet om
aan te zien zonder dat het hem wakend of dromend in de nacht voor ogen blijft. Het
eerste deel is nog tam vergeleken bij het laatste deel.
“In
de ogen van God zijn al deze miljoenen niet voor niets omgekomen, zo zie ik
dat.” Dat zegt een met de hakken over de sloot ontkomen jood. “Ik denk wel eens
dat, als ik over tien of vijftien boven kom, die miljoenen me misschien
verwijtend zullen aanzien: jij bent een deserteur. Ik weet zelf niet hoe ik
ontkomen ben.”
Premier
Begin van Israël vertelt dat ook zijn familie, vader, moeder en grootouders
zijn omgebracht en hoe hij het een wonder vindt nog te mogen verder leven.
*****
Februari 1981, op
de verjaardag van zijn zoon Kees gaan de gedachten van de tekenaar terug naar
Kees’ geboortedag(nacht) midden in oorlogstijd. Hij ziet zich weer de
kraamverzorgster halen, te voet onder de bogen van het donkere Rijksmuseum
door. In de verlaten stad mocht na acht uur niemand meer zonder geldige reden
buitenshuis komen.
Nu
is Kees bij hem in verband met een bezoek aan zijn vriend Broers. Die wordt in
het boek Nacht en nevel van Bakels beschreven als de man die meermalen
Bakels leven redde in Dachau. Kees bracht een boeiend relaas op de band mee,
door hem opgenomen tijdens zijn gesprek met deze vriend, oud leraar,
verzetsman, bioloog, wonderlijk mens, sterk en groot. Een goedaardige reus.
Tijdens
een verhoor in de gevangenis van Scheveningen sloeg hij de man dood die hem
woedend maakte. De doodstraf die de volgende dag zou worden voltrokken, ging op
voorspraak van een Duitse professor, niet door. Op de band was het
verbijsterende verhaal te horen van de gang van deze man van gevangenis naar
gevangenis, tot aan de bevrijding door de Amerikanen. Bakels geeft daar in zijn
boek een persoonlijk, aangrijpend verhaal van, uit dagboekaantekeningen
samengesteld. Wat is dit een boeiend brok oorlogsverleden.
Kees
woonde nu de crematie van deze Con Broers mee, die eenzaam en verlaten stierf.
Door een werkstertje werd hij dood op de wc gevonden.
*****
In
ditzelfde jaar 1981 maakt een onverwachte ontmoeting diepe indruk op hem. Zijn
vrouw Krien en hij, samen op de fiets gekomen, zijn op een receptie. Daar keert
zich, terwijl ze al even naast hem zit, een vrouw naar hem toe. In de J.V.-tijd
was hij een vriend van haar man: Jaap Kruse.
Ineens
gaat een wereld van herkenning open. Zij is nu een vrouw van 75 jaar. Haar man
was in het verzet gegaan en was in het oorlogsjaar 1943 op tien november thuis
door de Duitsers weggehaald. In september van het jaar daarop was hij in het
concentratiekamp Oraniënburg omgekomen.
Na
een gelukkig begin was zo aan hun relatie al vroeg een wreed einde gekomen. Het
geloof waar we op de jeugdvereniging over spraken, had hem bezield om dat te
stellen tegenover het nationaal socialisme, niet maar alleen als theorie, maar
als dader in het verzet. Dat zou hem zijn vrijheid en zijn leven kosten en ook
hun samenleven als man en vrouw.
Zij
vertelt hem nu van haar drie meisjes die geen vader hebben. Na veel jaren begint
het pas tot hen door te dringen hoe op de avond van de overval hij de
overvallers verzocht afscheid van zijn gezin te mogen nemen. Hoe hij de Bijbel
nam en psalm 103 las, daarna bad voor zijn vrouw en kinderen en ook voor de
vijanden die “niet wisten wat zij deden”. Die vijanden ontblootten hun hoofd en
lieten hem begaan. Maar één van hen verkrachtte een ondergedoken, bij hen in
huis gevonden Joodse vrouw. Haar oudste kind van zes jaar moest daarvan toen
getuige zijn.
Jaap
werd van Scheveningen, via Vucht en Gilze-Rijen naar Oraniënburg gevoerd. Met
medewerking van een bevriende bakker en van een slager, smokkelde ze, in brood
en zelfs in worst, briefjes naar haar man. Eens moest ze zich in een kolenhok
verstoppen om in Vucht, met medewerking van de illegalen, een verboden bezoek
aan haar toen al erg verminkte man te brengen. Hij bleef getuigen van de
opdracht die hij had: niet om de Duitsers te haten, maar de leer die ze
brachten.
Het
dringt tot de tekenaar door dat een onopvallende en vrome vriend met wie hij op
de J.V. de gereformeerde beginselen bestudeerde, was blijven staan toen de
storm opstak en het menens werd. Doodgevaarlijk om in je huis Joden te
verbergen, illegale lectuur te verspreiden en dat georganiseerd te doen. En ook
je huis open te stellen voor de Trouw-groep. De vijand ontblootte dan wel het hoofd
en liet hem even begaan, maar daarna sloeg hij toe, raak, ze snoerden hem de
mond.
*****
In
mei 1982 steekt de gepensioneerde tekenaar, ter gelegenheid van Koninginnedag
de vlag uit. Er zijn er maar weinig die dat ook doen. “Wat nu, vraagt hij zich
af. In de oorlogsdagen verlangden ze er zo naar de driekleur weer te zien
wapperen boven vrije grond. Wat toen verboden was, mag nu weer. En nu geen
interesse?!”
Bij
de dodenherdenking op tv staan ze daar weer, de drie mannen, alsof ze niet weg
geweest zijn sinds ze daar een jaar terug ook stonden, bij de plek waar
dodelijk de kogels de levende doelen troffen. Daar vielen de geliefden van wie
nu de nabestaanden in zwijgende rijen aankomen onder de galm van de kantelende
klok, in beweging gehouden door die drie mannen. Het gaat in hetzelfde ritme
als vorige jaren; ze trekken het klokkentouw en laten vieren, ze laten vieren
en trekken. Sonoor en statig klinkt en doorklinkt het geluid in de kamer. Stil
zitten de tekenaar en zijn vrouw en horen en zien het aan, terugdenkend aan
toen.
Op
de vijfde mei is hij om tien uur beneden en doet een half-uur-wandeling door
het ontluikende groen met de feestelijke vogelgeluiden en onderdoor de tooi van
vlaggen. Dat doet z’n hart goed. In de Griftstraat, waar ze in de oorlogsjaren
woonden, ziet hij de driekleurfleur.
Voor
het naar bed gaan krijgen ze tv-indrukken over de gevangenneming van en het
proces tegen de man die verantwoordelijk was voor de gaskamers en de
vernietiging der joden in de tweede wereldoorlog: Eichman.
*****
Eind
van het jaar 1983 wordt de naam van de tekenaar, Van Driel, genoemd in het
dagblad TROUW bij de terugblik op het veertigjarig bestaan van het blad
dat in de illegaliteit begonnen was. Hij probeert het zich weer voor de geest
te halen, dat bezig zijn daarmee op z’n tekenbord in hun eerste huis op het
adres Griftstraat 46’. Hij herinnert zich het enthousiasme van de man in wiens
opdracht hij het deed, de drukker die dat moedige begin met de dood moest
bekopen. Zijn levensdraad werd wreed door de vijand verbroken. In een enkele
regel slechts wordt diens naam genoemd in de terugblik.
Ineens
werpt nu ene Krijn H. uit Rotterdam zich in een interview met F. Lammers
plotseling op als de ontwerper en tekenaar van die kop. De tekenaar en zijn
kinderen halen het huis overhoop met knipsels en stukken uit dagboeken en
kranten als bewijsmateriaal dat Krijn liegt. De krant die deze leugen zonder
nader onderzoek als waarheid uitvent, zal wat moeten doen om deze blaam op zijn
naam uit te wissen. Journalist Lammers komt het bewijs halen van zijn falen in
het artikel in Trouw van 14 november.
Zijn
kinderen hebben bij Trouw een onderhoud met de hoofdredactie en
beijverden zich voor hun vader. In de weer voor de waarheid. Vooral bij de heer
Kuyk vinden ze gehoor. Zoon Jan, in zijn verwoede pogingen om nog meer
bewijsmateriaal bijeen te krijgen, vind in een overzichtje van rekeningen voor
een belastingopgaaf in 1947 de aanduiding: ontvangen van Trouw f 25,- voor het
bijschaven van de originele letters. De kop moest namelijk iets meer aansluiten
bij het beeld van de hele opmaak van de krant.
In
januari 1984 staat in Trouw, onder de titel:
voor de derde keer: De
‘nerveuze’ Trouwkop
een laatste artikeltje dat eindigt met de regels:
“…Als wij alle feiten die te achterhalen
zijn op een rij zetten, ligt de conclusie voor de hand dat de nerveuze Trouwkop
bij de drukkerij S.J.P. Bakker moet zijn ontstaan. Gezien de reeds voor de
oorlog bestaande contacten tussen Bakker en Daan van Driel, wijst alles in de
richting dat Bakker ook voor het ontwerpen van de nieuwe Trouwkop de hulp van
Daan van Driel heeft ingeroepen…”
De
familie wil dit nu als dé rehabilitatie zien.
*****
In
april 1991, de tekenaar is 82 jaar en ernstig ziek, komen Arie van Dijk (een
vriend van zoon Kees) en zijn vrouw Nienke uit Canada op bezoek. Arie heeft een
jaar studieverlof. Al spoedig komt het gesprek op een collega die
geschiedenisdeskundige is. Die heeft toegestemd om de geschiedenis van Dagblad
TROUW te schrijven. Nu word Arie onverwachts geconfronteerd met de tekenaar,
die het begin van Trouw meemaakte en de kop van het blad tekende. De naam
S.J.P. Bakker duikt op met al het leed dat dat bij die naam hoort.
Vol
was die man van de plannen die het maken van een dagblad meebrachten. Voor het
eerst schrijft de tekenaar over een episode uit de oorlog die grote indruk op
hem heeft gemaakt.
Een
kamer van een drukkerij was gevuld met medewerkers die allen, de mouwen
opgestroopt, gereed stonden om het grote werk te beginnen. Bakker was vol van
nieuwe plannen waar hij de dag voordat het gebeurde, wandelend van de drukkerij
naar zijn huis aan mij over vertelde. Enthousiast was hij. Van het ene ogenblik
op het andere werden ze als gevangenen mee naar buiten genomen. De directeur
Bakker en de anderen stonden weerloos tegenover het vuurwapen dat op hen gericht
werd. Ze kwamen om.
De
tekenaar zelf was ook aanwezig met andere toekomstige medewerkers aan het
nieuwe blad. Hoe was het mogelijk dat hij, juist op het moment waarop de
anderen mee naar buiten werden geroepen, niet binnen was? Een leven lang heeft hij
zich moeten bezinnen op de vraag hoe het mogelijk was dat hij daar aan de dood
ontsnapte.