Start chemie Afrika schrijfsels leuke ideeën 70 jr

Oude Dromen

februari 2018

Oudste herinnering? Of een droom?

Als het echt herinnering is, dan moet het uit het jaar 1948 of 1949 zijn.
Ik zit op de arm van mijn oudste zus Jaantje. We zijn op het station, het perron, de trein komt of gaat, dat weet ik niet. Het is in Axel, er was ooit een ZVTM, de Zeeuws Vlaamse Tramweg Maatschappij.
Uit de dagboeken van mijn schoonvader blijkt dat het personentreintje tussen Terneuzen en Hulst / St Niklaas toen nog reed. Niet lang meer; de goederentrein (de kolentrein) bleef nog veel langer doorrijden. Die heb ik vaak langs zien komen, twee keer per dag, met zo'n grote stoomlocomotief d'r voor. Wij jongetjes legde wel eens een cent op de rails, die dan vervolgens zo groot als een stuiver was geworden. Heel spannend.
Mijn zus huilt, dat is mijn herinnering. De combinatie van mijn huilende zus en de indrukwekkendheid van de trein, dat moet wel heel indringend geweest zijn. Was ik twee? Zoiets moet wel. Als ik doordenk, lijkt het me echt geen droom.

Een andere oudste herinnering zou kunnen zijn dat ik in een kinderledikantje lig op de slaapkamer van mijn ouders, dus naast hun bed. Maar zeker weten doe ik dat niet.
De herinneringen aan de kleuterschool zijn legio overigens.



Droom 1 1978

Een modern nieuw huis, niet een nieuwbouwwoning, laat staan een rijtjeshuis. Wel een sjiek nieuw huis. Ik ben op een grote zolder. Daar staat een houten bak, een soort wasmand, maar niet van gevlochten wilgentenen, of pitriet, maar van goed gebogen hout wellicht een duur soort multiplex. Ik stap erin zoals je in bad gaat, naakt. Hoofd, armen en schouders steken er bovenuit. De rest zit in de bak.
Twee draadjes, door de elfen gevlochten (zie In de ban van de ring) kunnen de bak met mij er in dragen. Het dak gaat open als een tweedelige, moderne opklapbrug. Zie je wel, een echt modern huis met moderne snufjes.
Boven zoemt iets, bijvoorbeeld een klein soort helikoptertje. De draadjes strekken zich, tillen me door het dak. De bak beweegt zich met ruime fietssnelheid door de straten. Het is behaaglijk warm al is het laat in de stille avond, donker dus. Iemand kijkt naar boven.
Het zoemding zal wel boven de huizen en boven de bomen bewegen, maar de draadjes zijn zo lang dat ik in m'n bak net onder de boomkruinen door ga. Als die boomkruinen nu en dan erg breed zijn en in de weg staan voor de draadjes, weet het zoemding wonderlijk goed te manoeuvreren om de kruinen heen.
Ik zit prinsheerlijk, bloot boven de mensen.



Droom 2 1978

We fietsen - fietsvakantie bijvoorbeeld - ik geloof dat er veel bagage is. Nini en ook de jongens fietsen wat voor me uit. Bij een splitsing zie ik te laat dat zij links zijn gegaan en ik rechts. Ik roep heel hard. In het weidegras is een soort platgereden paadje waarlangs ik weer op hun weg kan komen. Zij fietsen maar door, rechtsaf, nog eens rechtsaf. Niet te volgen, onbegrijpelijk. Waarom doet ze dit?
Paniek. Ik zie de jongens niet meer. In een straat met huizen die los staan van elkaar, een straat die tegelijk een soort gehucht is in een onbekende streek, haal ik haar in.
De fietsen plaatsen we tussen een paar huizen in.
"Ik zal even op de kaart kijken hoe we moeten rijden," zegt Nini.
"Maar we weten helemaal niet waar we zijn, hoe kun je dan iets op de kaart vinden?" roep ik.
En de paniek die ik voel komt voort uit onbegrijpelijkheid. Ik kan haar niet volgen. Ik leun voorover tegen een soort muurtje. Ik huil met hele rare geluiden; harder, monotone zoemtonen lijken het.
Als ik merk dat ik wakker wordt, wil ik blijven huilen, wat maar gedeeltelijk lukt. Wel heb ik echte tranen en ik weet dat het goed voor me is. Ik heb m'n gevoel gemist.



Droom 3 1978

Een groot onoverzichtelijk lokaal, twee deuren voor en achter. Een leerling deed daar (her)examen, opstel Nederlands, geloof ik.
Hordes vriendelijk lachende leerlingen kwamen binnen, liepen was rond, praatten. Ik kreeg ze niet weg. Zelfs H2S gas, wat ik maakte in een bekerglas met FeS en flink veel zoutzuur, hielp niet. Het H2S stonk niet.
Dat kwam ook wel weer goed uit, anders had ook ik en de examenkandidaten in de stank gezeten.
Ik roep de hulp in van Hans Wessendorf, collega Latijn en Leen Spaans, conrector. Leen zou ze op de gang bij één deur tegenhouden bij het naar binnen gaan. Want de leerlingen maakten er met z'n allen een continue wandelroute van, achter er uit, vooraan er in. Maar dat hielp niet. Ze kwamen er toch in.
Tenslotte zocht en vond ik een stok (we zaten nu in het gymlokaal) en sloeg ze er uit, maar het was alsof ze zelfs voor stokslagen immuun waren. Ze vormden zelfs nieuwe uitgangen.



December 1984

Na een gesprek met Nini over onze toekomst, w.b. ons huwelijk.
I.
Er is een avond met publiek, een soort forum met de grote deskundige. De andere forumleden lijken meer assistenten. De 'deskundige' voert schijnoperaties uit: vervanging van lichaamsdelen, daarbij ernstige kwalen verhelpend.
Vorige keer keek ik nog toe; nu ben ik assistent. Iedereen weet dat het 'fake' is, men doet mee, serieus, met vrijwilligers. Grote consternatie is op de gezichten der aanwezigen. Een grote man met een wat boers uiterlijk en een soort softenon-armpje, dient zich aan. Heeft iets van kanker in dat armpje. Met vochtige ogen vertelt hij over zijn dankbaarheid hier te kunnen zijn en door de deskundige te worden geholpen.
Ontsteltenis bij alle aanwezigen, ook bij de deskundige en bij mij. De deskundige zegt iets vaags. Iemand vooraan in het publiek, een man, schreeuwt:
"Geef eerlijke duidelijkheid," maar dat kan de deskundige niet.
Dan voel ik de angst en onzekerheid bij me wegtrekken en maak me gereed om de man uit te leggen dat zowel hij als wij elkaar vergissen.


II
Aan de deur bij Mark, samen met Nini. Henke blijkt dood te zijn. Ik reageer zeer emotioneel, maar kan niets zeggen. Hoofd tegen Marks borst. Bij het weggaan zegt hij in mijn oor:
"Kom gerust nog eens langs als je durft."



Februari 1985

Sassing - Axel. Aan het zijkanaaltje van het kanaal van Terneuzen naar Gent staat een soort café. Ook mijn moeder is daar aanwezig.
Vanuit een hoog raam neerkijkend op het kanaal, zien we een boot, een aak, die midden op het kanaal keert en daarbij nogal water over zich heen krijgt, m.n. de voorkant. Na deze manoeuvre komt de aak een groter schip tegen dat zeer veel golfslag maakt. De aak krijgt veel water over zich heen, over z'n voorkant, en begint te zinken.
De schipper tracht dit te voorkomen door de voorkant van de aak hard tegen de wal-oever aan te draaien. Boort zich in de wal met gewenste effect (niet zinken), echter de manoeuvre was te hevig voor het schip. Dit slaat daarom om.
We rennen naar buiten. Aangekomen blijkt de boot een soort lichtgewicht vliegtuigje te zijn. Als ik het aan de staart omdraai, komt de cockpit bloot te liggen; vier personen met piloot-uiterlijk zijn dood, behalve een vrouw. Verder nog twee mannen en één kind. De vrouw vis ik er uit en pas mond-op-mond beademing toe, met effect. Ik vond het betreurenswaardig dat je geen vier mensen tegelijk kan beademen, als dat nodig mocht zijn.



Droom juni 1985

Een enorme zandvlakte, niet als een gelijkmatig strand, maar bewerkt met graafmachines.
Ik sta op een soort richel (A).
Het wachten was op het water, zeer veel water. Het heette een kanaal te worden, maar dan wel onoverzienbaar breed.
Het water kwam. Met geweld.
Ik vreesde voor de richel, dus ging ik hogerop naar veiliger oorden (B). Dat lukte gemakkelijk.
Het was heel mooi.



2010

In de nacht van 1 of 2 november 2010, het moet in de zeer vroege morgen geweest zijn, werd ik wakker (plasje doen, ik wordt immers wat ouder dus de blaas wat strammer) uit een rare droom.

Ik was niet alleen in een huis; waarschijnlijk waren we met z'n drieën. Eerst zag ik iets geks in het huis van de buren. De deur ging daar open en een soort vlam schoot naar buiten. Ook zag ik de buren die daar toch niet geheel door van hun stuk waren gebracht, maar hoe ze wel reageerden, dat kan ik me niet herinneren.
Vervolgens zag ik tegen de geelblauwe lucht wonderlijke wolkenslierten, bruinig van kleur en die achteraf doen denken aan de harige poten van een kosmische spin.
Tegelijk overkwam ons iets, ons drieën. We voelden ons bedreigd. Misschien moet ik een ander woord gebruiken dan bedreigd. We voelden ons gepakt zonder iets van een aanvaller te zien (of het moesten die harige poten zijn). Twee van ons, waaronder ikzelf, verzetten ons uit alle macht. Een verzet dat maar op één manier kon worden uitgevoerd, en wel door heel hard te roepen:
"Nee, nee, nee, en nog eens nee."
Ik wist: de geringste twijfel in mijn verzet, zelfs al de angst voor deze aanvaller zou het einde betekenen. Dus riep ik met heel mijn wezen: Nee.
Net als mijn medebewoner van het huis.
Zo ging de bedreiging of de aanval voorbij en konden we weer vrij ademhalen. Behalve dan de derde aanwezige. Die bleek dood. Gewoon dood.

Ik was nogal bezig geweest de vorige avond met het schrijven van een hoofdstuk over verzet. Dat moet wel de aanleiding zijn geweest.