Polymeer, structuur
-
i. homopolymeren: het macromolecuul is opgebouwd uit slechts één type monomeren.
ii. copolymeren: het macromolecuul is opgebouwd uit twee of meer typen monomeren.
-
i. een macromolecuul kan een lineaire structuur hebben; het product is dan flexibel.
ii. een macromolecuul kan een vertakte structuur hebben; het product is dan stug, harder, zonder flexibiliteit.
-
i. Tussen de macromoleculen kunnen dwarsverbindingen bestaan. Zulke producten blijven hard bij verwarming.
We noemen die "thermoharders".
Deze stoffen kunnen een soort rooster hebben, een driedimensionale structuur met dwarsverbindingen.
ii. Zo niet, dan heeft de structuur dus niet een duidelijke driedimensionale structuur, er is niet zoiets als een rooster.
Bij verwarmen wordt het product zachter en kan zelfs smelten. We noemen dit "thermoplasten"
Macromoleculen van polymeren zijn zo groot dat de stof altijd vast zal zijn. Soms lossen ze min of meer op in water, zoals proteïnen of polysacchariden. Dan zie een soort troebeling, ook al is het een oplossing, juist omdat die moleculen zo groot zijn.
De macromoleculen zijn wel opgelost, maar zo groot dat je ze in zeker zin kunt zien.
Enkele regels voor de nomenclatuur:
- Alle hiervoor reeds genoemde regels gelden ook voor de polymeren; alleen wordt het voorvoegsel 'poly' ervoor gezet.
- Dat betekent niets anders dan 'veel'.
Polymeren zijn altijd opgebouwd uit kleine eenheden, kleine moleculen die - in grote aantallen - aan elkaar worden gekoppeld, de polymeren vormen.
- Die kleine eenheden noemen we 'monomeren'. (mono = 1; poly = veel)
- In het algemeen mogen we stellen dat de naam van een polymeer eenvoudigweg de naam is van de monomeer met het voorvoegsel 'poly'.