2.2 Geconjugeerde paren

Opdracht 23
Wat wil dit zeggen?: HA e A- vormen een geconjugeerd paar.

Laten we een zuur aanduiden met HA. Opgelost in water kan HA H+ afsplitsen.
Op dezelfde manier noemen we het A- een base die - opgelost in water - H+ kan opnemen.

De volgende evenwichten zullen zich instellen:

zure oplossingen basische oplossingen
HA + H2O H3O+ + A-               A- + H2O HA + OH-
zuur base zuur base base zuur zuur base
A- is de geconjugeerde base van het zuur HA HA het geconjugeerde zuur van de base A-
[water treedt hier op als base] [water treedt hier op als zuur]

Een zuur wordt altijd een base (en een base vormt altijd een zuur). Als het verschil tussen die twee niet meer is dan één proton (H+), dan noemen we zo'n paar een geconjugeerd paar.
Tabel I bevat een tabel met zuren en basen, in alle gevallen vergezeld van geconjugeerde wederhelft.

Opdracht 24
In de twee bovenstaande evenwicht kun je meerdere geconjugeerde paren vinden. Welke zijn dat?
Kies antwoord 09-24

Opdracht 26
Bestudeer de tabel met geconjugeerde zuur-base paren en probeer de volgende uitstpraken te bevestigen:
  1. als KA heel groot is (of pKA erg klein), dan is HA een zeer sterk zuur
  2. meerwaardige zuren kunnen meer dan één proton afstaan, bijvoorbeeld, H3PO4
  3. meerwaardige basen kunnen meer dan één proton opnemen, bijvoorbeeld CO32-
  4. amfotere deeltjes kunnen zowel als zuur alsook als base reageren, bijvoorbeeld HPO42-

Opdracht 27
Leg uit of de volgende zouten eventueel de mogelijkheid hebben om protonen af te staan of op te nemen:
natriumcarbonaat en calciumwaterstofcarbonaat.
Kies antwoord 09-27





terug naar start