2. elektronegativiteit

elektronegativiteit is de neiging van een (neutraal) atoom om negatieve lading (elektronen) aan te trekken.
    De elektronegativiteit van de atomen hangt af van:
  1. De afstand tussen de kern en de buitenste schil
  2. De (positieve) lading van de kern (= aantal protonen)
Hier moet je de "Wet van Coulomb" toepassen. Het schijnt dat die niet meer behandeld wordt op de middelbare school. Vroeger was dat een onderdeel van Natuurkunde en werd dan in de derde klas bij scheikunde toegepast. Met de wet van Coulomb kun je beter begrijpen hoe de krachten tussen atomen en ionen plaats vinden.
De wet van Coulomb moet je gewoon kennen; geen gezeur hierover dus.
Je moet bedenken dat twee ladingen erkaar twee keer zo hard aantrekken of afstoten als een lading tweemaal zo groot wordt. Maar als de afstand tussen die ladingen twee keer zo groot wordt, dan wordt de aantrekkingskracht of afstotingskracht vier maar zo klein.
F is de aantrekkingskracht (of afstotende kracht) tussen ladingen.

Stel je even een atoom voor: er is een positieve kern en - op enige afstand - negatieve elektronen.
De kern oefent aantrekkingskracht uit op de negatieve ladingen (kijk hier vooral naar die ladingen aan de buitenkant, dus op maximale afstand van de kern).
De aantrekkingskracht hangt af van Q1, Q2 en r (de ladingen en de afstand)
Q symboliseert de ladingen (van kern en elektronen); de waarde van r komt in dit soort berekeningen vrijwel overeen met de atoomstraal.
Bij atomen met een relatief sterk positieve kernlading (Q is groot) en een relatief kleine atoomstraal (r is klein) zal de waarde van F groot zijn.
In geval van atomen moet je die aantrekkingskracht F aanduiden met de E van electronegativiteit.

Opdracht 14

Analyseer het bovenstaande schema en geef je commentaar. Gebruik tabellen.

Opdracht 15
  1. Leg uit waarom het Chlooratoom sterker elektronen aantrekt dan het Joodatoom. Gebruik hierbij tabellen.
  2. Leg uit waarom het Chlooratoom sterker elektronen aantrekt dan het Natriumatoom. Gebruik hierbij tabellen.
  3. Controleer de gegevens uit de tabellen met elektronegativiteit van die drie elementen.
  4. Maak een grafiek met de elektronegativiteiten van de elementen van periode 3.
  5. Bekijk het eenvoudige periodiek systeem. Waar bevinden zich de elementen met grotere E-waarde?

Opdracht 16
Normaal gesproken heeft een atoom een voorkeur voor 8 valentie-elektronen. Met dit gegeven moet je van de volgende moleculen de elektronenformules geven:
F2  Cl2  ICl  HBr  CO  N2  HS-  OH-
Leg ook uit of je polariteit verwacht in het molecuul. (d.w.z.: één kant van het molecuul is een beetje negatief en de andere kant een beetje positief)
Kies antwoord 02-16





Opdracht 17
Zal het molecuul dichloormethaan polair zijn? Leg uit.
Kies antwoord 02-17





terug naar start