deeltjes
Vrijwel alle materie die wij om ons heen kennen, is opgebouwd uit mengsels. Echt zuivere stoffen kom je in de natuur bijna niet tegen.
Mengsels kun je scheiden in componenten, de zuivere stoffen.
Die zuivere stoffen zijn op hun beurt weer opgebouwd uit één soort gelijke deeltjes: moleculen of ionen.
Zuivere stoffen (als het nog geen elementen zijn) kun je nog ontleden in de elementen.
En een element is opgebouwd uit slechts één soort atomen.
Elke stof is opgebouwd uit 'deeltjes': moleculen, macromoleculen of (samengestelde of eenvoudige) ionen. In uitzonderlijke gevallen is een stof alleen maar uit atoomdeeltjes opgebouwd; de deeltjes zijn pure atomen.
Al die deeltjes kunnen variëren in grootte, molecuulmassa, in lading, in (a)polair karakter en in kinetische energie (beweging, trilling).
Moleculen kunnen flink verschillen in grootte. Zo heeft water kleine moleculen en eiwitten heel grote (macromoleculen).
Ook amylose is groot; het is een polyglucose, opgebouwd uit vele aan elkaar gekoppelde moleculen van glucose.
Het valt niet mee om je de grootte van één deeltje van een stof voor te stellen, zo fantastisch klein zijn die deeltjes!
Toch bestaan er (relatief) grote verschillen tussen die deeltjes onderling: zo heb je macromoleculen, zetmeel bijvoorbeeld, die zo groot zijn dat ze het water waarin je ze oplost een beetje troebel maken. De véél kleinere suikermoleculen zullen dat nooit doen. Een suikeroplossing blijft altijd een helder transparant mengsel, wat bij de meeste oplossingen in water het geval is.
Ook al kun je deeltjes meestal niet afzonderlijk zien, in de praktijk kun je stoffen wel zien als de deeltjes dicht genoeg bij elkaar zitten, zelfs als die deeltjes klein zijn.
Je begrijpt wel dat het aantal deeltjes, nodig om een stof zichtbaar te maken, enorm groot moet zijn.
"Eén kristalletje suiker kan wel 100.000.000.000.000.000 moleculen C12H22O11 bevatten"
Een stof opwarmen (= warmte-energie toevoeren) betekent dat elk deeltje er kinetische energie (bewegingsenergie) bij krijgt. Het deeltje gaat meer bewegen. Dat kan zijn verplaatsing, maar ook gewoon trilling of draaiing.
Daar is vrijwel geen grens aan; je kunt altijd nog feller bewegen, d.w.z.: nog heter worden, tot aan miljoenen graden Celcius. De beweging wordt steeds heftiger.
Let wel: er kan wel iets gebeuren met de bindingen in die stof; die kunnen stuk gaan.
Een stof afkoelen heeft wel een limiet. In dit proces neemt de beweging van het deeltje juist af. Tenslotte ligt het deeltje helemaal stil; er is geen beweging meer. Stiller dan bewegingsloos kan niet. Zelfs de lichtste deeltjes, met nauwelijks enige onderlinge aantrekkingskracht, zullen bij voldoende lage temperatuur helemaal stil komen te liggen.
Zij vormen dan eerst een vloeistof (er is nog beweging van de deeltjes, maar ze zitten dicht op elkaar) en tenslotte een vaste stof met een onbeweeglijk (molecuul)rooster.
Minder beweging dan géén beweging kan niet een lagere temperatuur dan de minimumtemperatuur bestaat niet = 0 K (= -273ºC)
Je mag dus zeggen dat temperatuur een maat is voor beweging van de deeltjes.