Michaelis Menten

Elke reactie verloopt met zijn bepaalde reactiesnelheid V en met zijn eigen reactiesnelheidskonstante k

               k1        k3

               k2

Uitgaande van drie vooronderstellingen die een ideale / optimale situatie veronderstellen, mag je beweren dat de snelheid maximaal zal zijn, Vmax


Die drie vooronderstellingen zijn:
  1. een stationaire toestand (steady state) waarin de concentratie van het intermediair ES niet verandert; de vorming van het ES complex vindt plaats met dezelfde snelheid als waarmee ES verdwijnt.
  2. Alle aanwezige enzym doet mee;
  3. Het systeem bevindt zich in een optimale omgeving (verzadigd met S, de beste pH, de beste temperatuur);
Op deze manier bereikt de snelheid van de reactie V haar maximale waarde Vmax


over de vormingssnelheid van het intermediair ES:



over de snelheid van het doorreageren / verdwijnen (in twee richtingen) van dat intermediair ES:





KM is de konstante van Michaelis

KM geeft de affiniteit van het enzym voor het substraat; een lage KM betekent veel ES, oftewel, veel substraat S,
en dat bekent: een lage KM wil zeggen: een grotere snelheid.

De verhouding tussen de reactiesnelheid en de KM kun je zien in de Michaelis Menten vergelijking:



De waarden van KM   kunnen variėren van 0 tot duizenden.

Voor een bepaalde standaardhoeveelheid hexokinase of glycokinase meten we de vormingssnelheid (V) van glucosefosfaat (het product G6P) als functie van de glucoseconcentratie [S].
De resultaten tonen aan dat Vmax van de twee enzymen aan elkaar gelijk zijn (er vormen zich ±100 nmol G6P per minuut), maar dat de Km-waarden flink verschillen:
Km van hexokinase  = 0,1 mM, Km da glucokinase = 10 nM (factor 100)."

Kijk nog eens goed naar het volgende evenwicht met de tussenstof SE:
                     k1              k3

                     k2